ECLI:NL:GHSHE:2021:712
public
2021-03-12T15:25:53
2021-03-11
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-11
200.286.886_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:712
public
2021-03-12T08:52:38
2021-03-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:712 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 11-03-2021 / 200.286.886_01

bekrachtiging ondertoezichtstelling

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 11 maart 2021

Zaaknummer : 200.286.886/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/02/375283 / JE RK 20-1542

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. G. Demir,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidwest Brabant, locatie [locatie] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad.

Deze zaak gaat over:

- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,

- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en

- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 september 2020, uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog af te wijzen, althans subsidiair de duur van de ondertoezichtstelling te beperken tot zes maanden, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof passend acht.

2.2.

Er is geen verweerschrift ingekomen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door mr. Demir;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ,

- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

2.4.

[de vader] (hierna te noemen: de vader) is opgeroepen als informant, maar is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.5.

Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 15 januari 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.6.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 september 2020;

- een V-formulier met producties van de advocaat van de moeder van 23 december 2020.

3De beoordeling

3.1.

De moeder en de vader zijn de ouders van:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , en

- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,

hierna samen te noemen: de kinderen.

3.2.

De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de moeder.

3.3.

De kinderen hebben in de periode van 11 september 2014 tot 11 maart 2017 onder toezicht gestaan van Bureau Jeugdzorg.

3.4.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 september 2020 tot 8 september 2021.

3.5.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende aan.

Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de moeder, zonder bijstand van een advocaat, ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen. Zij had op dat moment onvoldoende over de gevolgen nagedacht. Achteraf bezien kan zij met de ondertoezichtstelling niet instemmen.

Aan de wettelijke vereisten van een ondertoezichtstelling is niet voldaan. De kinderen worden niet (ernstig) in hun ontwikkeling bedreigd. De moeder heeft voldoende inzicht in de behoeften van de kinderen en weet daarop goed aan te sluiten. Zij is met [minderjarige 1] en de leraar van [minderjarige 1] het gesprek aangegaan toen er vanuit school werd gemeld dat [minderjarige 1] te laat komt en haar spullen niet bij zich heeft. De moeder ontkent dat [minderjarige 1] ’s nachts op straat loopt, zoals door een anonieme melder aan Veilig Thuis is gemeld. Vanuit school en bij Veilig Thuis zijn er de laatste weken geen nieuwe meldingen over [minderjarige 1] . Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is er sprake van een stijgende lijn.

De moeder is op zoek naar een eigen woning voor haar en de kinderen. Nadat een wietplantage in haar vorige woning is aangetroffen, is zij uit die woning gezet. De wietplantage was geplaatst door iemand die de moeder via Tinder had leren kennen. Die persoon eiste van de moeder dat zij de meubels die hij haar had gegeven zou terugbetalen. Hij dreigde anders de kinderen iets aan te doen. De moeder heeft de plaatsing van de wietplantage toen toegelaten, omdat zij bang was dat er met de kinderen iets zou gebeuren. Sinds de woninguitzetting verblijft de moeder met de kinderen bij haar ouders (hierna: de grootouders). Daar is voldoende ruimte en aandacht voor de kinderen. De moeder wil niet (ambulant) begeleid gaan wonen, zoals aan haar was voorgesteld. Zij wil een normale gezinswoning, omdat zij goed in staat is om alleen voor de kinderen te zorgen.

De moeder staat open voor hulp en advies in een vrijwillig kader. Aan de hulpverlening die zij de afgelopen jaren van Prisma kreeg, heeft zij steeds meegewerkt. Die hulpverlening was afgeschaald, omdat het goed ging in het gezin. De moeder heeft nu vanuit KANZ hulp bij het vinden van een woning en daarnaast werkt zij mee aan de Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (hierna afgekort: IAG) die pas is gestart. Verder heeft zij dagelijks overleg met de grootouders over de opvoeding van de kinderen. Het is niet in het belang van de kinderen dat hier een ondertoezichtstelling ‘bovenop’ komt. Het onnodig stapelen van hulpverlening leidt tot spanningen voor de moeder en belast de kinderen.

Een ondertoezichtstelling van een jaar om slechts te monitoren of de nodige hulpverlening van de grond komt is buitenproportioneel.

3.7.

De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende aan.

De raad handhaaft het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen omdat de zorgen die aan het verzoek ten grondslag liggen onverminderd aanwezig zijn. De raad heeft er zorgen over of de moeder met de huidige ambulante hulpverlening voldoende in staat is om bij de kinderen aan te sluiten. Het is nodig dat een afweging wordt gemaakt of die hulpverlening nog volstaat voor de moeder en de kinderen, met name voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Toezicht en sturing vanuit een gedwongen kader is noodzakelijk.

3.8.

De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, – kort samengevat – het volgende aan.

De samenwerking met de moeder is pril. De moeder stond in eerste instantie er niet voor open dat de GI met de kinderen zelf contact heeft. Het is de GI inmiddels gelukt om de kinderen te spreken en om regelmatig met de school van [minderjarige 1] te overleggen. Ook heeft [minderjarige 1] iemand vanuit haar school met wie zij dingen kan bespreken.

Daarnaast is het gelukt, na het geven van veel sturing aan de moeder, om IAG op te starten. IAG gaat zich een beeld vormen of sprake is van goed genoeg ouderschap. Ook gaat IAG kijken naar wat de kinderen (verder) nodig hebben. Over drie maanden zal vanuit IAG een advies worden gegeven over de vragen of met de huidige hulpverlening moet worden doorgegaan, die moet worden afgeschaald of juist moet worden opgeschaald.

De ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is nodig, zodat de GI kan toezien op de veiligheid van de kinderen, zich een overkoepelend beeld kan vormen van wat er speelt en een hulpverleningstraject kan uitstippelen.

3.9.

Het hof overweegt het volgende.

3.9.1.

Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep staat het de moeder vrij in hoger beroep op te komen tegen de bestreden beslissing, ook al heeft zij in eerste aanleg op de mondelinge behandeling met het verzoek tot ondertoezichtstelling ingestemd.

3.9.2.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

3.9.3.

Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er zowel kindeigen problematiek bij de kinderen als persoonlijke problematiek bij de moeder speelt.

Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat zij een forse ontwikkelingsachterstand heeft als gevolg van een cognitieve beperking en dat zij onvoldoende grenzen kent in haar contact met onbekenden. Over [minderjarige 1] zijn er eveneens zorgen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en in haar gedrag. Vanuit de school en de wijkagent wordt gesignaleerd dat [minderjarige 1] omgaat met vrienden die in aanraking zijn gekomen met de politie. Zij is makkelijk beïnvloedbaar en kan niet goed de gevolgen inzien van bepaald gedrag. Daarnaast zijn er meerdere zorgen over het functioneren van [minderjarige 1] op school. Zij heeft op school én daarbuiten meer aansturing nodig. Ten aanzien van [minderjarige 3] behoeft aandacht dat zij veel zorgtaken met betrekking tot [minderjarige 2] op zich neemt, onder andere helpt zij [minderjarige 2] met haar huiswerk en begeleidt zij haar bij het buitenspelen.

De moeder kampt met een verstandelijke beperking. Zij heeft sinds 2014 ambulante ondersteuning vanuit Prisma gehad, waaronder opvoedingsondersteuning. Nadat die ondersteuning geleidelijk was afgeschaald naar, sinds augustus 2019, maandelijkse app- of belcontacten, zijn opnieuw ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving van de moeder ontstaan. In januari 2020 zijn meerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis binnen gekomen over de kinderen. In februari 2020 is KANZ ingezet naar aanleiding van een aangetroffen wietplantage en aangekondigde woningontruiming bij de moeder. Hoewel wordt gezien dat de moeder de kinderen goed verzorgt en veel liefde biedt en dat zij het beste voor de kinderen wil, heeft zij vanuit haar verstandelijke beperking de kinderen in een voor hen onveilige opvoedingsomgeving gebracht. Dat zij geen weerstand heeft kunnen bieden of hulp heeft gevraagd toen een persoon die zij via Tinder heeft leren kennen haar dwong tot het toelaten van een hennepplantage in haar huis, met alle schadelijke gevolgen voor de kinderen van dien, baart het hof zorgen. Er is voorts (nog) geen perspectief met betrekking tot passende huisvesting voor de langere termijn. De moeder kan daarnaast onvoldoende aansluiten bij de leeftijdsadequate behoeften en de belangen van de kinderen, mede gelet op de zorgen die over de kinderen naar voren zijn gekomen nadat de hulpverlening door Prisma grotendeels was afgeschaald. De eerder ingezette hulpverlening heeft onvoldoende blijvend resultaat gehad.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de er sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen dat een ondertoezichtstelling voor de kinderen nodig is.

3.9.4.

Door middel van IAG, die de GI inmiddels heeft opgestart, dient er meer zicht te komen op de mogelijkheden en de belemmeringen van de moeder in relatie tot de opvoeding van de kinderen én op de (emotionele) ontwikkeling van de kinderen. Na drie maanden zal IAG advies uitbrengen over de vragen of met de huidige hulpverlening moet worden doorgegaan, die moet worden afgeschaald of juist moet worden opgeschaald. De moeder stelt weliswaar dat zij bereid is mee te werken aan de benodigde hulpverlening en dat een gedwongen kader niet nodig is, maar uit de verklaring van de GI is gebleken dat veel sturing richting de moeder nodig was om tot de inzet van IAG én tot gesprekken met de kinderen te kunnen komen. Van onnodig stapelen van hulpverlening, zoals de moeder stelt, is naar het oordeel van het hof geen sprake.

De ondertoezichtstelling is voorts nodig, zodat de GI zich een overkoepelend beeld kan vormen van wat er speelt en nodig is, zij de benodigde hulpverlening voor de moeder en de kinderen (verder) kan instellen en, waar nodig, beslissingen kan nemen in het belang van de kinderen.

3.9.5.

Het hof acht een ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van één jaar noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden. De resterende tijd is in ieder geval nodig om de rapportage van IAG af te wachten en om (mede) op basis daarvan de juiste hulpverlening in te kunnen zetten. Het subsidiaire verzoek van de moeder tot beperking van de duur van de ondertoezichtstelling tot zes maanden zal daarom ook worden afgewezen.

3.10.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 september 2020;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. Bossink en is op 11 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.