ECLI:NL:GHSHE:2021:713
public
2021-03-12T15:28:23
2021-03-11
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-11
200.282.221_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:713
public
2021-03-12T09:18:47
2021-03-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:713 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 11-03-2021 / 200.282.221_01

Uithuisplaatsing

Het hof acht het niet in het belang van de minderjarige om haar uit de vertrouwde omgeving van de stiefvader weg te halen.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 11 maart 2021

Zaaknummer : 200.282.221/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/03/277703 / JE RK 20-1028

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] (België),

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. A. van den Eshoff,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad.

Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (België).

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

- [de stiefvader] ,

wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen: de stiefvader,advocaat mr. J. Jansen,

- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] de gecertificeerde instelling,hierna te noemen: de GI.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarin een machtiging uithuisplaatsing is gegeven voor de plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin bij de stiefvader en - opnieuw rechtdoende - deze machtiging te verlenen bij de tante [tante] .

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft de stiefvader gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht om het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Eshoff en de heer O. Ajdid, tolk in de Arabische taal (tolknummer 23339);

  • de heer [vertegenwoordiger van de raad 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] namens de raad;

  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI (via een beeldverbinding);

  • mr. Jansen namens de stiefvader.

2.3.1.

De stiefvader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2.4.

Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.

Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en er is op 12 november 2020 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden door de voorzitter en de griffier met haar gesproken.

Tijdens de mondelinge behandeling van 12 februari 2021 heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 mei 2020;

  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 28 augustus 2020;

  • de brief van de GI d.d. 21 oktober 2020;

  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 6 november 2020.

3De beoordeling

3.1.

Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder van [minderjarige] en de vader is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (België) [minderjarige] geboren.

De moeder is daarna opnieuw getrouwd met en vervolgens gescheiden van de stiefvader.

[minderjarige] had het hoofdverblijf bij de moeder, tot het overlijden van de moeder op [datum] 2020. De stiefvader verbleef op dat moment in het gezin.

De vader oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.

3.2.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging uithuisplaatsing verleend in een netwerkpleeggezin (bij de stiefvader) tot 19 mei 2021.

3.3.

De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor wat betreft de machtiging uithuisplaatsing en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.4.

De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.

In het verleden was er sprake van een beperkt contact tussen de vader en [minderjarige] , maar via de familie van de moeder bleef de vader op de hoogte over [minderjarige] en zag hij haar in de thuissituatie van voornoemde familie zeer regelmatig.

Er waren al zorgen over de veiligheid van de opvoedsituatie bij [minderjarige] voordat de moeder overleed.

Het is niet de vader en de familie van de moeder, maar het is de stiefvader die aan [minderjarige] trekt. De stiefvader isoleert [minderjarige] en houdt alle contacten met de vader en de familie van de moeder af. Hierdoor wordt [minderjarige] in haar ontwikkeling bedreigd.

Het kan niet zo zijn dat de (emotionele) veiligheid van [minderjarige] ondergeschikt wordt gemaakt aan het moeten doormaken van een nieuwe verlieservaring, terwijl er sprake is van een schadelijke situatie, waarin [minderjarige] opgroeit.

De vader heeft, zo is tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst naar voren gebracht, niet alleen bezwaar tegen de uithuisplaatsing bij de stiefvader, maar ook tegen de uithuisplaatsing als zodanig. Er is hiertoe geen noodzaak.

De vader wil het contact met [minderjarige] herstellen. Hij begrijpt dat [minderjarige] niet van de een op de andere dag bij hem kan wonen. Om die reden acht hij een voorlopige plaatsing bij een tante van [minderjarige] (tante [tante] ) het meest in het belang van [minderjarige] . Op deze manier zal [minderjarige] niet langer het idee hebben te moeten kiezen of onder druk te staan. Vanuit die situatie kan er worden toegewerkt naar een situatie, die recht doet aan de juridische situatie, namelijk dat [minderjarige] bij haar gezagsdragende ouder kan opgroeien, in plaats van bij de stiefvader, die geen enkele juridische status heeft.

De vader is bereid om in het belang van [minderjarige] naar Nederland te verhuizen.

Er is geen contra-indicatie waaruit blijkt dat [minderjarige] niet bij de vader kan opgroeien.

Indien de uithuisplaatsing dient voort te duren, dan dient [minderjarige] op een neutrale plaats te worden geplaatst, bij voorkeur bij tante [tante] .

3.5.

De raad voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.

De raad kan de wens van de vader begrijpen. [minderjarige] is echter gehecht binnen het gezin van de stiefvader, waarvan het halfzusje van [minderjarige] ook deel uitmaakt. [minderjarige] voelt zich daar veilig. Daar staat de beperkte band met de vader tegenover. Een plaatsing bij de vader is nu niet in het belang van [minderjarige] . Indien de uithuisplaatsing wordt beëindigd, dan zou [minderjarige] in een situatie komen dat ze naar België moet verhuizen naar een vader die nauwelijks Nederlands spreekt en een echtgenote van de vader die kennelijk pas net vanuit Marokko naar België is verhuisd en als hoofdopvoeder zou moeten fungeren. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Dit klemt temeer, omdat er twijfels zijn over de rol die de vader in het leven van [minderjarige] heeft gehad. De raad is van mening dat de vader zijn ouderlijke rol onvoldoende heeft genomen. De vader weet weinig over [minderjarige] en heeft in het verleden ook geen contact met school onderhouden. Er zijn derhalve twijfels in hoeverre de vader in staat is om bij de behoeftes van [minderjarige] aan te sluiten. De vader is er niet mee bekend wat het verlies van de moeder met [minderjarige] heeft gedaan, terwijl dit een zeer ingrijpende gebeurtenis in haar leven is geweest. De vader heeft de afgelopen periode onvoldoende stappen gezet.

De raad acht het wel van belang dat er gewerkt wordt aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en dat er zicht komt op de mogelijkheden van de vader. De raad betreurt het dat dit nog niet van de grond is gekomen en vindt dat de GI voortvarender had kunnen handelen.

3.6.

De stiefvader voert - kort samengevat - het volgende aan.

[minderjarige] is gehecht aan de stiefvader. [minderjarige] was zes maanden oud toen hij in haar leven kwam. [minderjarige] ziet de stiefvader als haar vader. [minderjarige] heeft in haar leven nauwelijks contact gehad met de vader en de familie van de moeder. Er is geen band tussen [minderjarige] en de familie van de moeder en er is in zoverre geen sprake van family life. De stiefvader betwist dat er regelmatig contact was tussen de vader en [minderjarige] bij de familie bij de moeder. [minderjarige] heeft zelf aangegeven dat ze de vader niet kent. Hij is nooit als opvoeder bij [minderjarige] betrokken geweest.

[minderjarige] geeft bij de stiefvader aan dat zij niet uit haar vertrouwde omgeving weg wil. Dit zou enorm schadelijk voor haar zijn. De vader ziet dit niet in. De stiefvader houdt het contact niet tegen, maar vindt het lastig dat derden, waaronder de vader, zo aan [minderjarige] trekken. Dit legt veel druk op hem en op [minderjarige] , terwijl zij behoefte hebben aan rust. [minderjarige] is bovendien bang dat ze bij haar tante of vader wordt geplaatst, hetgeen een nieuw verliesmoment voor haar zal betekenen. Contactherstel is op een verantwoorde manier mogelijk. De stiefvader beseft dat hij hulp nodig heeft om dit te kunnen ondersteunen. Er is al hulp binnen het gezin en de stiefvader heeft daarnaast persoonlijk nog ondersteuning van een maatschappelijk werker.

3.7.

De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.

[minderjarige] is een gesloten meisje die het moeilijk vindt om haar emoties onder woorden te brengen.

De stiefvader is voor haar een belangrijk hechtingsfiguur. [minderjarige] voelt zich ontspannen in de thuissituatie bij de stiefvader en haar halfzusje.

Er is nog weinig zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] , in het licht van de traumatische gebeurtenissen die ze heeft meegemaakt. De GI heeft hierover wel zorgen. Er is een diagnostisch onderzoek aangevraagd, zodat gekeken kan worden welke individuele hulpverlening er zonodig kan worden ingezet.

De stiefvader is door pleegzorg positief gescreend. Er zijn wel enige aandachtspunten en zorgen. Hieraan wordt gewerkt. De stiefvader krijgt pedagogische opvoedondersteuning. Er wordt gezien dat hij stappen zet. De kinderen zijn op tijd op school, zien er beter verzorgd uit en krijgen gezondere maaltijden. De stiefvader heeft duidelijke kaders nodig. Hij heeft dit ook nodig om [minderjarige] de ruimte te kunnen geven om het contact met de vader en haar familie aan te gaan. Het is de GI ondanks inspanningen hiertoe nog niet gelukt om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen. De GI acht dit wel van belang. De vader stuurt nu kaartjes naar [minderjarige] die de GI aan haar overhandigt.

Zoals het er nu naar uitziet zal de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing bij de stiefvader verzoeken, mits de situatie voor [minderjarige] veilig blijft.

3.8.

Het hof overweegt als volgt.

3.8.1.

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

3.8.2.

Het hof is van oordeel dat is voldaan het criterium van artikel 1:265b lid 1 BW en overweegt hiertoe op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard het volgende.

3.8.3.

[minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat haar moeder in [maand] 2020 zeer plotseling heeft verloren.

Ten tijde van het overlijden verbleef de stiefvader bij de moeder, [minderjarige] en haar halfzusje [halfzusje] in huis, ondanks dat de relatie tussen de moeder en de stiefvader al geruime tijd voorbij was.

Uit het gesprek met [minderjarige] is onder meer naar voren gekomen dat zij zich in de huidige situatie bij haar stiefvader en [halfzusje] prettig voelt en dat de sfeer in huis beter is dan toen de moeder nog leefde. Er waren toen meer spanningen in huis. Inmiddels heeft er ook een verhuizing plaatsgevonden naar een andere woonplaats, waar [minderjarige] zich nog meer op haar gemak voelt en waarbij ze al de nodige vrienden heeft gemaakt.

3.8.4.

De noodzaak van een uithuisplaatsing is aanwezig, omdat het hof het niet in het belang van [minderjarige] acht dat zij op dit moment uit haar vertrouwde situatie wordt gehaald, terwijl zij zich in een kwetsbare situatie bevindt. [minderjarige] lijkt het overlijden van de moeder nog niet te hebben verwerkt. Het hof acht het om die reden van belang dat het diagnostisch onderzoek voor [minderjarige] zo snel mogelijk zal plaatsvinden, zodat er zicht komt op de individuele hulpverlening die zij nodig heeft, zodat zij het proces van rouwverwerking op een goede manier kan aangaan. Het hof acht het daartoe noodzakelijk dat [minderjarige] dit vanuit haar vertrouwde omgeving, waarin zij rust ervaart, kan aangaan.

Daar komt bij dat de stiefvader een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] is. Een beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing zou met zich meebrengen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader, die het ouderlijk gezag heeft, komt te liggen. Dit zou bovendien betekenen dat [minderjarige] en haar halfzusje niet langer gezamenlijk opgroeien. Niet alleen heeft [minderjarige] aangegeven dat zij de vader nauwelijks kent en dat het haar angstig maakt dat zij uit haar vertrouwende omgeving wordt weggehaald, ook wordt van belang geacht dat de vader vanaf de geboorte van [minderjarige] zijn ouderlijke verantwoordelijkheden niet althans zeker onvoldoende heeft genomen.

Het had de afgelopen jaren op de weg van de vader gelegen om zijn rol als ouder meer vorm te geven. Hij kan zich er niet enkel op beroepen dat hij door de moeder uit het leven van [minderjarige] zou zijn geweerd. Zelfs indien dit zo zou zijn, hetgeen het hof niet kan verifiëren, dan had de vader ook op andere manieren bij [minderjarige] betrokken kunnen zijn, door bijvoorbeeld een formele zorgregeling te verzoeken en door op regelmatige basis contact met de school van [minderjarige] te onderhouden. De vader heeft op geen enkele manier concreet aannemelijk gemaakt dat hij als gezagdragende ouder voldoende in het werk heeft gesteld om zijn ouderrol te nemen. Daarbij komt dat de vader momenteel in België woont en zijn Marokkaanse echtgenote pas recent bij hem is komen wonen. Niet gebleken is dat deze omgeving op dit moment een opvoedomgeving is die voldoende aansluit bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft.

Dit maakt, alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij haar stiefvader in het belang van haar verzorging en opvoeding en/of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk wordt geacht. Niet valt in te zien op grond waarvan een plaatsing bij tante [tante] , gegeven voormelde omstandigheden, meer in de rede zou hebben gelegen.

3.8.5.

Het voorgaande laat onverlet dat ernaar moet worden gestreefd het contact tussen de vader en [minderjarige] respectievelijk de familie van de moeder en [minderjarige] te herstellen en dat er zicht moet komen op het perspectief van [minderjarige] .

Alhoewel de stiefvader positief gescreend is door pleegzorg, zijn er zorgen of de stiefvader voldoende in staat is om [minderjarige] op een verantwoorde en veilige manier te verzorgen en op te voeden en waarbij hij [minderjarige] de ruimte biedt om het contact met de vader en haar familie aan te gaan. De stiefvader, die tot op heden positieve stappen heeft gezet en in zoverre heeft laten zien dat hij leerbaar is, zal nog veel meer stappen moeten zetten.

Via de ondertoezichtstelling en hulpverlening is er voorlopig voldoende zicht op (de veiligheid van) [minderjarige] en kan de hulpverlening voor [minderjarige] verder in gang worden gezet.

3.9.

Op grond van het voorgaande wordt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 mei 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.A. Ossentjuk en is op 11 maart 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.