ECLI:NL:GHSHE:2021:731
public
2021-03-12T09:29:47
2021-03-12
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-11
20-000764-20
Hoger beroep
Op tegenspraak
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:731
public
2021-03-12T09:20:24
2021-03-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:731 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 11-03-2021 / 20-000764-20

Vrijspraak inz. art. 8 lid 5 WVW; Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer; recht op tegenonderzoek inzake bloedonderzoek. Van een bloedonderzoek als bedoeld in art. 8 WVW is slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot de strikte waarborgen behoort onder meer het recht van de verdachte op een tegenonderzoek. Dat recht is in de onderhavige strafzaak door een foutieve adressering, waardoor de verdachte de uitslag van het bloedonderzoek niet heeft ontvangen, illusoir gemaakt. Om die reden kan niet gesproken worden van een geldig onderzoek in de zin van art. 8 WVW.

Parketnummer : 20-000764-20

Uitspraak : 11 maart 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 96-249139-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Terneuzen op [geboortedag] 1994,

wonende te [adres A] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, te weten een overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

primair:hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Terneuzen een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 0,39 milligram ethanol per milliliter bloed en 1,8 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;

subsidiair:hij op of omstreeks 6 mei 2019 te Terneuzen als bestuurder van een voertuig, een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol en/of cannabis, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op de in de pleitnota van de raadsman vermelde gronden onder meer bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat zijn recht op tegenonderzoek inzake het bloedonderzoek door een foutieve adressering illusoir is gemaakt. Om die reden kan niet gesproken worden van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, aldus de raadsman. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is eveneens vrijspraak bepleit, bij gebrek aan bewijs.

Het hof overweegt als volgt.

Volgens vaste jurisprudentie is van een (bloed)onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot de strikte waarborgen behoort onder meer het recht van de verdachte op een tegenonderzoek.

Uit de stukken in het dossier blijkt dat bij de verdachte, in het kader van een controle op de naleving van de Wegenverkeerswet 1994, op 6 mei 2019 bloed is afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Verdachte heeft toen verklaard dat hij woont op het adres [adres A] . Door de verbalisant is aan de verdachte meegedeeld dat hij het recht op tegenonderzoek heeft indien het onderzoek zou uitwijzen dat de verdachte artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. In het formulier “Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed” is als adres van verdachte vermeld: [adres B] . Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en uit de gegevens van de SKDB blijkt evenwel dat dit zijn oude adres is en dat hij daar ten tijde van het tenlastegelegde niet meer woonde. Het toxicologisch onderzoek heeft bij Eurofins pas plaatsgevonden op 22 juli 2019. De uitslag van dat onderzoek is door de politie bij brief d.d. 29 juli 2019 aan de verdachte toegezonden, maar niet naar het juiste adres. Uit de adressering blijkt namelijk dat de uitslag van het onderzoek is gezonden naar het adres [adres B] , zijnde het adres waar verdachte niet meer woonde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de uitslag van het bloedonderzoek niet heeft ontvangen. Uit de stukken in het dossier kan het tegendeel niet worden afgeleid. Ook is het hof niet gebleken dat de verdachte destijds zelf een verkeerd adres aan de politie of enige andere instantie heeft opgegeven. In het proces-verbaal rijden onder invloed op blad 4 van het politiedossier is immers vermeld dat de verdachte heeft opgegeven dat hij woont aan de [adres A] en niet op het in de brief d.d. 29 juli 2019 vermelde adres.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat het aan de verdachte zelf is te wijten dat het tegenonderzoek niet heeft plaatsgehad. Weliswaar had de verdachte, zoals de advocaat-generaal heeft betoogd, zelf kunnen informeren naar de uitslag van het bloedonderzoek. Echter kan de omstandigheid dat de verdachte dat niet heeft gedaan, niet aan hem worden tegengeworpen. Bij dat oordeel betrekt het hof de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij niet lang na zijn verhoor bij de politie op 14 augustus 2019 – tijdens welk verhoor de uitslag van het bloedonderzoek, hoewel deze al bekend was, niet aan de orde is gekomen, maar juist aan de verdachte gevraagd werd naar welk adres de uitslag kon worden toegezonden – een brief van het CBR heeft ontvangen waarin stond dat hij zijn rijbewijs moest opsturen en geen motorvoertuigen meer mocht besturen. Daardoor verkeerde de verdachte in de – reële – veronderstelling dat het niet meer mogelijk was om een tegenonderzoek aan te vragen, aldus zijn verklaring in hoger beroep.

Gelet op de hiervoor vermelde gang van zaken is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan artikel 17 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, te weten dat de opsporingsambtenaar de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag van het resultaat van het bloedonderzoek schriftelijk in kennis stelt van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht van een tegenonderzoek. Door de hiervoor geschetste gang van zaken is het recht van de verdachte op een tegenonderzoek in praktische zin illusoir geworden en kan niet worden gesproken van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Uit het onderzoek zijn onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcohol en/of cannabis dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Gelet hierop zal de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Gezien het bovenstaande oordeel van het hof, behoeven de overige verweren van de verdediging geen nadere bespreking.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Aldus gewezen door:

mr. S. Riemens, voorzitter,

mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.J. Henzen, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,

en op 11 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.