ECLI:NL:GHSHE:2021:741
public
2021-03-16T09:17:16
2021-03-15
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-15
20-000413-19
Hoger beroep
Op tegenspraak
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2019:881, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:741
public
2021-03-15T12:29:34
2021-03-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:741 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 15-03-2021 / 20-000413-19

Art. 288 jo. 47 Sr en art. 312 Sr; medeplegen van gekwalificeerde doodslag en diefstal gevolgd van geweld. Het overleden slachtoffer betreft een 72-jaar oude, rolstoel afhankelijke bewoner van een verzorgingstehuis.

Voorwaardelijk opzet op de dood. Het handelen van de verdachte, te weten het steken met een mes in de buik en het meermalen met een metalen pijp met kracht tegen het hoofd van slaan, levert een aanmerkelijk kans op de dood van het slachtoffer op. Het handelen van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op het gevolg van het intreden van de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.

Met de rechtbank acht het hof gezien de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en vergelijkbare uitspraken van het hof komt het wel tot een iets lagere gevangenisstraf dan de rechtbank, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Indachtig de adviezen van de gedragsdeskundigen dient aan de verdachte daarnaast de maatregel TBS met het bevel tot verpleging van overheidswege te worden opgelegd.

Parketnummer : 20-000413-19

Uitspraak : 15 maart 2021

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 januari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-659280-17 en 03-661127-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,

thans verblijvende in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte in de zaak met parketnummer 03-659280-17, subsidiair, ter zake van:

medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken

en in de zaak met parketnummer 03-661127-18, primair, ter zake van:

diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,

veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest, en is voorts de maatregel TBS met verpleging van overheidswege opgelegd.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ter hoogte van € 1.000,-- volledig toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en beslist inzake inbeslaggenomen voorwerpen.

Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen.

De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte in de zaak met parketnummer

03-659280-17 zal worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Subsidiair is betoogd dat hij zal worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Er is geen verweer gevoerd ten aanzien van het in die zaak meest subsidiair en meest meest subsidiair tenlastegelegde. Voorts zijn meerdere voorwaardelijke verzoeken gedaan. In de zaak met parketnummer 03-661127-18 is namens de verdachte eveneens primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich in die zaak omtrent de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Wat betreft de bij een bewezenverklaring op te leggen straf en/of maatregel is bepleit dat aan de verdachte niet de maatregel TBS met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, hooguit - subsidiair - een TBS met voorwaarden. Voorts is betoogd dat een aanzienlijk lagere gevangenisstraf zal worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve:

  • voor zover daarin in de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 03-659280-17 het woord “ijzeren” voorafgaande aan het woord “pijp” is opgenomen. Het woord “ijzeren” wordt geschrapt, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat het een “metalen” pijp betrof;

  • voor wat betreft de straf, in die zin dat het hof in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren een gevangenisstraf van 12 jaren zal opleggen. Het hof zal daarnaast net als de rechtbank een TBS met dwangverpleging opleggen en voorwerp nr. 1 op de beslaglijst verbeurd verklaren. Verder zal het hof ook aansluiten bij de schadevergoedingsmaatregel zoals die is opgelegd door de rechtbank, waarbij vanwege de gewijzigde wetgeving de vervangende hechtenis wordt vervangen door gijzeling.

Voorts behoeft de bewijsvoering, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen. De bewezenverklaring door de rechtbank komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.

Daarnaast zal, eveneens gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de motivering van de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf en maatregel worden aangevuld.

Verbeterde lezing van de bewezenverklaring

In de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 03-659280-17 is op pagina 10 van het vonnis van de rechtbank aan het einde van de vijfde regel na het woord “medeplegen” het woord “van” weggevallen. De bewezenverklaring dient verbeterd te worden gelezen, in die zin dat het woord “van” op de genoemde plek wordt ingevoegd.

Voorwaardelijke verzoeken

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021 verzocht om:

  • indien het hof het standpunt van de verdediging, inhoudende dat de verdachte met een holle (licht) aluminium buis heeft geslagen niet volgt, deze buis aan een nader onderzoek te onderwerpen;

  • indien het hof het standpunt van de verdediging, inhoudende dat er geen bewijs is dat de verdachte door met voormeld voorwerp tegen het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] te slaan de aanmerkelijke kans op zijn overlijden in het leven heeft geroepen, niet volgt,

alsnog te bevelen dat een forensisch medisch deskundige dan wel een forensisch patholoog wordt benoemd die zal onderzoeken hoe waarschijnlijk het is dat slaan met een holle buis tot de dood van het slachtoffer leidt en/of in hoeverre het voor die beoordeling verschil maakt of het slachtoffer een gemiddelde conditie heeft of, zoals het slachtoffer in deze zaak, een slechte lichamelijke conditie.

Dit verzoek heeft de verdediging reeds in het kader van de regiezitting d.d. 3 februari 2020 gedaan en op het verzoek is toen door het hof beslist op de voortgezette behandeling op

10 februari 2020. Kortheidshalve verwijst het hof naar de overwegingen en motivering zoals die zijn geformuleerd in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 en 10 februari 2020, in het bijzonder de tekst op pagina 17 en 18 (bovenaan) van dat proces-verbaal. Ook thans is het hof om dezelfde redenen van oordeel dat de noodzaak van het verzochte onvoldoende is gebleken en dat het verzoek moet worden afgewezen. Hetgeen door de verdediging ter terechtzitting d.d. 1 maart 2021 is aangevoerd en de door de verdachte op die zitting afgelegde verklaring brengen het hof niet tot een ander oordeel. Het verzoek tot benoeming van een forensisch medisch deskundige dan wel een forensisch patholoog inclusief een onderzoek naar de buis, zoals door de verdediging (voorwaardelijk) is verzocht, wordt andermaal afgewezen.

Bewijsmiddelen 1

Zaak met parketnummer 03-659280-17

Op 20 augustus 2017, omstreeks 16.37 uur, kwam bij het meldcentrum van de politie eenheid Limburg een melding binnen van de getuige [getuige 1] . Zij deelde mede dat er bij het verzorgingshuis [locatie] , gelegen aan de [adres 1] , personen met een mes binnen zouden zijn. Deze personen zouden de bewoner, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), bedreigen om geld af te staan.2 De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hoorden de melding omstreeks 16.40 uur en zijn direct ter plaatse gegaan. In de voornoemde woning trof verbalisant [verbalisant 2] [slachtoffer] liggend op zijn rug aan, in het midden van de kamer. Rondom [slachtoffer] lag veel bloed, met name rondom zijn hoofd. [verbalisant 2] zag dat [slachtoffer] ernstig letsel had in zijn gezicht. [slachtoffer] riep om hulp. Hij zei dat hij was geslagen. Korte tijd later zag verbalisant [verbalisant 1] dat er bij de buik van [slachtoffer] bloed door het shirt kwam. Hij constateerde dat [slachtoffer] vermoedelijk een steekwond boven de navel had.3

[slachtoffer] werd overgebracht naar het Viecuri ziekenhuis te Venlo. In verband met zijn

verwondingen werd hij vervolgens overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis te

Maastricht. Op 28 augustus 2017 deelde L. Levels, forensisch arts, met betrekking tot de

gezondheidstoestand van [slachtoffer] mede dat [slachtoffer] nog steeds comateus was, dat de situatie kritisch en de prognose somber was en dat er een reële kans bestond dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Levels meldde dat bij [slachtoffer] meerdere steekverwondingen waren vastgesteld: een in de buik tot het buikvlies, een in de hals door de huid heen en daarnaast messneden op het hoofd. Verder had [slachtoffer] meerdere botbreuken in het aangezicht en een gebroken ellepijp, terwijl op een scan een bloeding bij de hersenen was gezien en later ook vochtophoping in de ruimte tussen de hersenvliezen. Op 21 september 2017 werd [slachtoffer] vanuit het Academisch Ziekenhuis te Maastricht overgeplaatst naar een hospice te Venlo. Daar is hij op 22 september 2017 overleden.4 Op diezelfde dag verklaarde forensisch arts

J. van Gastel dat [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1944, een niet-natuurlijke dood was gestorven. Hij meldde als doodsoorzaak: zwaar en gecompliceerd traumatisch hersenletsel met geen enkele kans op herstel. In het schouwverslag wordt onder meer melding gemaakt van multipele huidverwondingen aan gelaat, linkeroog en buik.5 In de medische informatie van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht staat dat sprake was van multipele messteken in het gelaat, linkeroog en buik.6 Op 26 september 2017 is het stoffelijk overschot getoond aan [getuige 2] Zij verklaarde dat het ging om haar oom [voornaam] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ).7 Het stoffelijk overschot werd die dag ook getoond aan [getuige 3] , die eveneens verklaarde dat het [slachtoffer] was.8

Radioloog prof. dr. P.A.M. Hofman heeft op basis van de gegevens van het Viecuri ziekenhuis te Venlo en Academisch Ziekenhuis te Maastricht (MUMC+) met betrekking tot [slachtoffer] onderzoek verricht. Hij concludeerde het volgende. Er waren uitgebreide fracturen van het aangezicht, skelet en wekedelen zwellingen van het hoofd. Rond de hersenen waren er bloedingen. Deze letsels kunnen worden verklaard door stomp extern inwerkend geweld op het aangezicht en het hoofd. Verder constateerde Hofman huiddefecten en onderhuidse afwijkingen, zes in het aangezicht, een in de buik en waarschijnlijk een in de hals. Deze letsels konden worden verklaard door penetrerend geweld. Er waren verder fracturen van de rechteronderarm, van de linkerschouder en van de 8e en 9e rib aan de rechterzijde. Deze letsels konden worden verklaard door stomp extern inwerkend geweld. De doodsoorzaak zijn de ziekelijke verwikkelingen ten gevolge van extern inwerkend geweld op het hoofd.9

Arts en patholoog prof. dr. B. Kubat heeft het lichaam van [slachtoffer] , die 72 jaar oud is geworden, onderzocht teneinde de doodsoorzaak na te gaan. Kubat merkt op dat in brieven van het ziekenhuis Viecuri te Venlo en/of Maastricht UMC van 30 augustus 2017 en 19 september 2019 onder meer werd vermeld dat sprake was van “multiple messteken gelaat, linkeroog”. Voorafgaande aan de sectie is in het MUMC Maastricht een “total body CT-scan” verricht. Bij de beoordeling daarvan werden onder meer breuken van beide oogkassen, het neusbot en beide kaakholten, rib 8 en 9 rechts voor, schouderblad links, ellepijp rechts en spaakbeen links gezien. Bij de sectie werden aan het hoofd meerdere letsels gezien en waren er tekenen van beschadiging van het linkeroog. Gelet op de breuken en de oogbeschadiging was sprake van bij leven opgetreden inwerking van heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd. Het vlies onder het harde hersenvlies past bij een chronisch subduraal hematoom (SDH). Het letsel in de hals en op de buik wijst op bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend geweld – steek- of snijletsels. Het overlijden van [slachtoffer] wordt (mede gelet op de verkregen medische informatie) verklaard door verwikkelingen van zeer ernstige letsels aan/in met name het hoofd.10

Op 23 augustus 2017 is in de woning aan de [adres 1] een forensisch onderzoek naar bloed ingesteld. In de woonkamer was op de vloer, in een gebied tussen eettafel, salontafel en wandmeubel, een grote hoeveelheid bloed zichtbaar. De forensische onderzoekers zagen dat het hier een combinatie van een poel van bloed, bloedspatten, veegpatronen en afdrukpatronen in en met bloed betrof. In het gebied tussen de poel van bloed en de salontafel werden ovale bloeddruppels in een waaiervorm op de vloer waargenomen, waarbij het gebied van oorsprong zich ter hoogte van de poel met bloed bevond. Gelet op de verschijningsvorm zijn deze ovale bloeddruppels ontstaan door een krachtinwerking op vloeibaar bloed, zoals bij slaan of schoppen. Ook aan de onderzijde en aan de tafelpoten van de salontafel bevonden zich meerdere ovale bloeddruppels/bloedspatten. Gelet op de ovale bloeddruppels aan de onderzijde van de salontafel en de nagenoeg horizontale ovale bloeddruppels tegen de zijkant van de salontafelpoten zijn deze zeer waarschijnlijk ontstaan ten gevolge van een krachtinwerking op vloeibaar bloed die zeer laag bij de vloer heeft plaats gevonden. Aan de rolstoel van het slachtoffer [slachtoffer] waren aan de rechterzijkant en bovenzijde van de zitting bloedspatten zichtbaar. Gelet op de poel van bloed op de vloer van de woonkamer heeft het slachtoffer zich bloedend ter hoogte van deze poel bevonden. Gelet op de bloeddruppels onder de salontafel en tegen de poten van de salontafel heeft deze impact zeer waarschijnlijk zeer laag bij de vloer van de woonkamer plaatsgevonden en ligt het gebied van oorsprong ter hoogte van de poel van bloed. In de woonkamer waren minimaal zes lijnen van afgeworpen bloed van een bebloed voorwerp of bebloed of bloedend lichaamsdeel in beweging zichtbaar. Al deze lijnen van afgeworpen bloed liepen over of begonnen dan wel eindigden in het gebied van de poel van bloed. Gelet op de poel van bloed waar het slachtoffer zich bloedend heeft bevonden, het impact patroon in het met gele lijnen gemarkeerde gebied en de lijnen van afgeworpen bloed, heeft de krachtinwerking op vloeibaar bloed (zoals onder andere bij slaan of schoppen het geval is) zeer waarschijnlijk plaats gevonden op het

moment dat het slachtoffer zich laag bij dan wel liggend op de woonkamervloer bevond.11

Getuige [getuige 4] , als verzorgende werkzaam bij [instelling] , heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op 20 augustus 2017, tussen 16.20 uur en 16.25 uur, belde via zijn halszender met de mededeling dat hij naar het toilet moest. Enkele minuten later stond [getuige 4] op de galerij bij de woning van [slachtoffer] . Hij hoorde een manspersoon schreeuwen. Het geluid kwam uit de woning van [slachtoffer] . Hij keek door het raam van het appartement van [slachtoffer] en zag [slachtoffer] in zijn rolstoel zitten, met de rug naar [getuige 4] toe. Hij zag dat een vrouwelijk persoon de gordijnen aan de voorzijde van het appartement van [slachtoffer] dichttrok. Ook nam hij waar dat een manspersoon [slachtoffer] van achteren in een houdgreep vastpakte en schreeuwde: “Als je geen geld geeft, steek ik je kapot”. De man had [slachtoffer] met zijn rechterhand om zijn nek vast, terwijl hij in zijn linkerhand een voorwerp vasthield. De arm van de manspersoon was lichtelijk gebogen, waardoor het voorwerp richting het hoofd/de nek van [slachtoffer] gericht was. De getuige [getuige 4] is vervolgens hulp gaan halen. Hij heeft zijn collega [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ) gebeld, die direct kwam en 112 heeft gebeld. Er kwam ook nog een derde collega. Op enig moment heeft [getuige 4] het gesprek van zijn collega met de meldkamer overgenomen. Ongeveer 10 minuten later zag [getuige 4] buiten twee personen lopen, die hij herkende als de man en vrouw die even daarvoor in de woning van [slachtoffer] waren. Deze personen liepen stevig door en keken zenuwachtig om zich heen. De vrouw droeg een blauwe tas over haar schouder. Op verzoek van de meldkamer heeft [getuige 4] deze personen gevolgd, maar hij is ze op enig moment uit het oog verloren.12 In de 112-melding heeft [getuige 4] een signalement van beide personen aan de politie doorgegeven.13

Op 20 augustus 2017 omstreeks 16.57 uur zagen de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , die een melding hadden gekregen van het incident aan het adres [adres 1] , in [adres 1] op de fiets twee personen die voldeden aan het opgegeven signalement. De man bestuurde de fiets. De vrouw zat achterop en hield een blauwe tas vast. Beide personen werden staande gehouden. De man, te weten de verdachte, bleek onder meer een kastje met drukknop in zijn zakken te hebben.14 De aangehouden vrouw betrof medeverdachte [medeverdachte] .15 In de blauwe boodschappentas zaten onder meer een laptop met bekabeling, verschillende goudkleurige sieraden, een horloge en een metalen pijp met daarop een rode, kleverige vloeistof, vermoedelijk bloed.16 Er bleken ook bebloede kleding, met bloed besmeurde schoenen en een met bloed besmeurd mes in te zitten, alsmede een ring en een munt.17 De munt, ring en laptop werden door de getuige [getuige 2] herkend als goederen die aan [slachtoffer] toebehoorden.18

De medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft bij de politie verklaard dat zij op

17 augustus 2017 in gesprek raakte met [slachtoffer] , nadat zij in een winkel die tweedehands spullen verkoopt een horloge en een ring te koop had aangeboden. [medeverdachte] vertelde aan [slachtoffer] dat zij in geldnood verkeerde. [slachtoffer] nam [medeverdachte] mee naar een café. Daar vertelde hij haar onder meer dat hij van zijn ex-vrouw DM 750.000,-- had gekregen na de scheiding. [slachtoffer] gaf [medeverdachte] € 25,--. In de dagen erna ontmoetten [slachtoffer] en [medeverdachte] elkaar nog een paar keer. Op 20 augustus 2017 hadden zij om 16.00 uur afgesproken. [medeverdachte] ging naar de woning van [slachtoffer] . Zij had een boodschappentas bij zich. De verdachte is meegegaan. [medeverdachte] heeft aangebeld en [slachtoffer] deed de deur open. Zij en de verdachte gingen naar de tweede etage. Daar deed [slachtoffer] de deur open met een knop om zijn nek.

Binnen bij [slachtoffer] is het uit de hand gelopen, zo verklaart [medeverdachte] .19 Erna zijn [medeverdachte] en de verdachte naar de woning van de verdachte gegaan. Daar hebben zij zich omgekleed omdat er bloed op de kleding zat.20

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021 het volgende verklaard. Destijds stonden de medeverdachte [medeverdachte] en hij allebei onder bewind. Ze hadden geld nodig. [medeverdachte] vertelde de verdachte over haar ontmoeting met [slachtoffer] . Op enig moment is het plan ontstaan om [slachtoffer] te bestelen. [medeverdachte] zei tegen de verdachte: “we gaan naar binnen en halen het geld weg; jij pakt de man vast en ik pak het geld”. De verdachte dacht dat die man toch geen aangifte zou doen omdat hij aan [medeverdachte] had gezeten en het waarschijnlijk zwart geld betrof. Op 20 augustus 2017 is de verdachte met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer] gegaan. [medeverdachte] had een tas bij zich. De verdachte had (afwas)handschoenen bij zich, om geen afdrukken achter te laten. Hij heeft die handschoenen aangedaan op weg naar boven. Toen [medeverdachte] met de verdachte bij [slachtoffer] binnenkwam, schrok [slachtoffer] van de verschijning van de verdachte. [slachtoffer] greep naar zijn alarmknop. In de woonkamer is de verdachte naar [slachtoffer] gelopen en heeft hij het koord van het alarmkastje gepakt en dat van de nek van [slachtoffer] getrokken. Hij heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij zijn geld moest geven. [medeverdachte] ging naar de slaapkamer om het geld te zoeken. Er is in de woning van [slachtoffer] gezocht naar geld, maar dat is niet gevonden. De verdachte was boos omdat het geld niet werd aangetroffen. Hij dacht “waarom gebeurt dit mij nou weer, waarom lukt dit niet; het zou een makkie zijn.”

Op enig moment heeft de verdachte [slachtoffer] met een pijp geslagen. Dat is de pijp die de politie later in de blauwe tas heeft aangetroffen. Daarna heeft hij [slachtoffer] met een mes in de buik gestoken, hetzelfde mes dat later door de politie in de blauwe tas werd aangetroffen. De verdachte heeft [slachtoffer] meerdere keren met de pijp geslagen, maar hij weet niet hoeveel keer. Hij heeft geslagen om kracht bij te zetten voor het geld en zal te hard hebben geslagen, zo heeft de verdachte verklaard. [slachtoffer] heeft zich uit de rolstoel laten vallen. De verdachte heeft [slachtoffer] ook nog geslagen toen die op de grond lag, maar hij weet niet of dat één keer of meerdere keren is geweest. De verdachte wilde [slachtoffer] terug in de rolstoel zetten, maar dat lukte niet doordat de rolstoel wegrolde. Hij vroeg [medeverdachte] toen om de rolstoel vast te houden. [medeverdachte] was echter aan het hannesen met de kabels van de laptop. Die heeft de verdachte vervolgens losgetrokken. Vervolgens werd er aangebeld en heeft de verdachte opengedaan. Er stond een persoon voor de deur. Die persoon heeft de verdachte naar binnengetrokken. Daarop zijn hij en [medeverdachte] meteen weggegaan en naar de woning van de verdachte gegaan. Daar hebben zij zich omgekleed. De verdachte heeft zijn bebloede kleding in de blauwe tas gedaan bij de bebloede pijp en het bebloede mes. Hij en [medeverdachte] zijn vervolgens richting de Maas gegaan om daar de blauwe tas met inhoud in de Maas te gooien. Onderweg naar de Maas zijn zij aangehouden.21

Tegenover de politie heeft de verdachte verklaard dat hij na de geweldplegingen tegen [slachtoffer] heeft gezegd: ”Pak alles in en we gaan weg”, waarop [medeverdachte] een aantal spullen van [slachtoffer] in een tas deed, wat de verdachte okay vond.22

Zaak met parketnummer 03-661127-18

Het slachtoffer [slachtoffer] was woonachtig aan het adres [adres 1] .23 Zoals hierboven ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-659280-17 is vermeld, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021 verklaard dat hij op

20 augustus 2017 met de medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, om daar geld weg te nemen. [medeverdachte] had een tas bij zich. De verdachte had (afwas)handschoenen bij zich, om geen afdrukken achter te laten. Hij heeft die handschoenen aangedaan op weg naar boven. In de woonkamer van [slachtoffer] is de verdachte naar [slachtoffer] gelopen en heeft hij het koord van het alarmkastje gepakt en dat van de nek van [slachtoffer] getrokken. [medeverdachte] ging naar de slaapkamer om het geld te zoeken. De verdachte zei tegen [medeverdachte] “Pak alles in en we gaan weg”, waarop [medeverdachte] een aantal spullen van [slachtoffer] in een tas deed, wat de verdachte okay vond. [medeverdachte] was op een gegeven moment aan het hannesen met de kabels van de laptop van [slachtoffer] . Die kabels heeft de verdachte vervolgens losgetrokken. Vervolgens werd er aangebeld en heeft de verdachte opengedaan. Er stond een persoon voor de deur. Die persoon heeft de verdachte naar binnengetrokken. Daarop zijn hij en [medeverdachte] meteen weggegaan, naar de woning van de verdachte.24

[benadeelde] (hierna: [benadeelde] ), woonachtig aan het adres [adres 2] , hoorde op 20 augustus 2017 omstreeks 16.30 uur gestommel en gebons. Ze hoorde dat het vanaf de buurman [slachtoffer] kwam. Ze belde aan bij [adres 1] , de woning van [slachtoffer] . Zij zag dat de deur van de woning van [slachtoffer] open ging en dat een haar onbekende man in de gang stond. Achter deze man stond een meisje. [benadeelde] keek de man recht in de ogen aan. Hij keek ‘wild’. De man pakte haar met zijn hand aan de voorzijde van haar shirt bij de kraag. [benadeelde] voelde dat zij door de man hard werd weggetrokken. Ze werd daardoor op de grond gegooid en voelde een heftige pijnscheut. De personen renden weg over de galerij. De rechterbovenarm van [benadeelde] bleek gebroken te zijn.25

Getuige [getuige 4] , als verzorgende werkzaam bij [instelling] , heeft verklaard dat hij op 20 augustus 2017 enkele minuten na 16.20 uur/16.25 uur bij de woning van [slachtoffer] kwam en door het raam van het appartement van [slachtoffer] daarbinnen een man en een vrouw zag en dacht ‘dit is foute boel’. De getuige [getuige 4] is vervolgens hulp gaan halen. Er is naar het alarmnummer 112 gebeld. Ongeveer 10 minuten later zag [getuige 4] buiten twee personen lopen, die hij herkende als de man en vrouw die even daarvoor in de woning van [slachtoffer] waren. Deze personen liepen stevig door en keken zenuwachtig om zich heen. De vrouw droeg een blauwe tas over haar schouder.26 Tijdens het gesprek met 112 heeft [getuige 4] een signalement van beide personen aan de politie doorgegeven.27

Op 20 augustus 2017 omstreeks 16.57 uur zagen de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , die een melding hadden gekregen van het incident aan het adres [adres 1] , in [adres 1] op de fiets twee personen die voldeden aan het opgegeven signalement. De man bestuurde de fiets. De vrouw zat achterop en hield een blauwe tas vast. Beide personen werden staande gehouden. De man, te weten de verdachte, bleek onder meer een kastje met drukknop in zijn zakken te hebben.28 De aangehouden vrouw betrof medeverdachte [medeverdachte] .29

In de blauwe boodschappentas zaten onder meer een laptop met bekabeling, sieraden en een horloge.30 Er bleken ook een ring en een munt in de tas te zitten.31 De munt, ring en laptop werden door de getuige [getuige 2] herkend als goederen die aan [slachtoffer] toebehoorden.32

Bewijsoverwegingen

I.

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

II.

Zaak met parketnummer 03-659280-17

Opzet op de dood

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij niet alleen zal worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-659280-17 primair tenlastegelegde, maar ook van de subsidiair en meer subsidiaire onderdelen van die tenlastelegging. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij heeft gehandeld met een financieel motief. Volgens de raadsman kan enkel bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld de dood tot gevolg hebbend, maar niet dat hij schuldig is ter zake van doodslag. Er is geen sprake van opzet of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] .

Voor de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, is het van belang te weten van welk materiaal de buis waarmee is geslagen, was gemaakt en wat het gewicht van die buis was. Het gaat om een holle pijp. Volgens de verdachte gaat het om een stofzuigerstang. Bij een dergelijke lichte aluminium buis is de kans op de dood minder aanmerkelijk dan wanneer het gaat om een ijzeren buis. Niet bewezen kan worden dat het een ijzeren pijp was. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met kracht heeft geslagen.

Wat betreft het letsel in de hals en aan het hoofd wordt betwist dat het gaat om letsel ten gevolge van penetrerend geweld. Wat betreft het letsel in de buik is naar voren gebracht dat uit het medisch onderzoek blijkt dat het mes het lichaam niet recht heeft gepenetreerd, maar schuin, langs het oppervlak. Om die reden kan niet gesteld worden dat er een risico was voor een dermate vitaal lichaamsdeel dat een perforatie zou leiden tot de dood. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met kracht heeft gestoken met het mes.

De verdediging betwist niet het causale verband tussen het door de verdachte uitgeoefende geweld en het overlijden van het slachtoffer, maar stelt wel dat het overlijden niet alleen kan worden verklaard door het geweld. Het slachtoffer is een maand na het geweld overleden aan ziekelijke verwikkelingen als gevolg daarvan, terwijl bij een gezond persoon de afloop mogelijk anders was geweest. Kortom, er is geen bewijs dat de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] in het leven heeft geroepen.

Het hof overweegt als volgt.

Met de rechtbank stelt het hof op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] samen, met een blauwe tas, naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan, met het doel om [slachtoffer] te bestelen. In de woning heeft de verdachte excessief geweld op [slachtoffer] toegepast. Uit het letsel van [slachtoffer] , zoals beschreven in het schouwverslag, de medische informatie van het Maastricht UMC en de rapporten van radioloog Hofman en patholoog Kubat, leidt het hof af dat de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken met een mes, niet alleen in de buik, maar ook in het hoofd. Voorts staat vast dat de verdachte [slachtoffer] meermalen heeft geslagen met een metalen pijp.

Uit de onderzoeksbevindingen van de radioloog Hofman blijkt dat bij het slachtoffer sprake was van uitgebreide fracturen van het aangezicht skelet, wekedelen zwellingen van het hoofd en bloedingen rond de hersenen, welke letsels kunnen worden verklaard door stomp extern inwerkend geweld op het aangezicht en het hoofd. De slotconclusie van Hofman is dat [slachtoffer] is overleden door de ziekelijke verwikkelingen ten gevolge van extern inwerkend geweld op het hoofd. Patholoog Kubat beschrijft op basis van haar onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer breuken van beide oogkassen, het neusbot en beide kaakholten. Bij de sectie werden door haar aan het hoofd meerdere letsels gezien en waren er tekenen van beschadiging van het linkeroog. De patholoog concludeert dat gelet op de breuken en de oogbeschadiging sprake was van bij leven opgetreden inwerking van heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd. Het overlijden van [slachtoffer] wordt door Kubat verklaard door verwikkelingen van zeer ernstige letsels aan/in met name het hoofd.

Het proces-verbaal bloedsporenonderzoek houdt in dat de krachtinwerking door slaan of schoppen op vloeibaar bloed zeer waarschijnlijk heeft plaatsgevonden op het moment dat het slachtoffer zich laag/liggend op de woonkamervloer bevond in een poel van bloed. In de woonkamer waren minimaal zes lijnen van afgeworpen bloed van een bebloed voorwerp of bebloed of bloedend lichaamsdeel in beweging zichtbaar. Op grond hiervan stelt het hof vast dat de verdachte [slachtoffer] niet alleen met de metalen pijp heeft geslagen toen hij in de rolstoel zat, maar ook, en wel meermalen, toen [slachtoffer] na de messteek al bloedend op de grond lag. De verbalisant [verbalisant 2] , die het slachtoffer [slachtoffer] heeft gevonden, trof hem liggend op zijn rug aan, in het midden van de kamer met rondom [slachtoffer] veel bloed, met name rondom zijn hoofd. Hieruit en uit het letsel, zoals dat is beschreven door radioloog Hofman en patholoog Kubat, leidt het hof af dat de verdachte met name geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer] . Patholoog Kubat beschrijft dat gelet op de breuken en de oogbeschadiging sprake was van bij leven opgetreden inwerking van heftig uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd. Er kan dus niet anders dan met kracht zijn geslagen.

Het handelen van de verdachte, te weten het steken met een mes in de buik en het meermalen met een metalen pijp – of het nu gaat om een ijzeren of holle aluminiumpijp zoals de verdediging betoogt – met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] slaan, levert een aanmerkelijk kans op de dood van het slachtoffer op. Immers bevinden zich in de buik en het hoofd vitale organen en/of bloedvaten. Bovendien is het hoofd een bijzonder kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. Het handelen van de verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op het gevolg van het intreden van de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Uit de hiervoor staande feiten en omstandigheden leidt het hof – met de rechtbank en de advocaat-generaal – af dat de verdachte met zijn handelen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .

Dat het slachtoffer al op leeftijd was en niet kerngezond kan daar niet aan afdoen. Uit de beantwoording van de aanvullende vragen van de verdediging door radioloog Hofman d.d. 13 juli 2018 en patholoog Kubat d.d. 26 juli 2018 blijkt immers dat de doodsoorzaak echt moet worden gezocht in de ziekelijke verwikkelingen ten gevolge van het extern inwerkend geweld op het hoofd en niet in eventuele andere pre-existente aandoeningen van het slachtoffer (het eerdere herseninfarct, de eerdere hartoperatie en de eerdere hersenbloeding).

Gekwalificeerde doodslag en medeplegen

Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021 blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] het oogmerk hadden om [slachtoffer] geld afhandig te maken. Met dat plan hebben zij zich gezamenlijk begeven naar [slachtoffer] . De verdachte heeft [slachtoffer] geslagen ‘om kracht bij te zetten voor het geld’, zo heeft hij verklaard. De medeverdachte [medeverdachte] was aanwezig op de plaats waar en het moment waarop door de verdachte geweld werd toegepast en faciliteerde de verdachte door de gordijnen dicht te doen op het moment dat de verdachte [slachtoffer] met een voorwerp gericht op de hals in een houdgreep hield en geld eiste. Niet is gebleken dat [medeverdachte] de verdachte later nog heeft weerhouden van verder gewelddadig gedrag of zich op enigerlei andere wijze van het handelen van de verdachte heeft gedistantieerd. Integendeel, [medeverdachte] heeft onderwijl de woning op geld doorzocht en vervolgens in samenspraak met de verdachte goederen van het slachtoffer gepakt en meegenomen. De verdachte en [medeverdachte] zijn er vervolgens snel vandoor gegaan, waarbij [slachtoffer] levensbedreigend verwond en in een hulpeloze toestand werd achtergelaten. Korte tijd later werden de verdachte en [medeverdachte] samen door de politie aangetroffen met een blauwe tas, met daarin het bebloede mes en de bebloede metalen pijp waarmee [slachtoffer] door de verdachte dodelijk was toegetakeld, bebloede kleding en de gestolen goederen van [slachtoffer] . Gelet op deze feiten en omstandigheden is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, zowel ten aanzien van de doodslag als de diefstal. Omdat het jegens [slachtoffer] toegepaste geweld en zijn daaruit volgende dood in een rechtstreeks verband staan met de diefstal, is ook naar het oordeel van het hof sprake van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag in de zin van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht zoals door de rechtbank is bewezenverklaard.

Het verweer van de verdediging dat en waarom geen sprake zou zijn van gekwalificeerde doodslag wordt derhalve verworpen.

Zaak met parketnummer 03-661127-18

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat hij zal worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-661127-18 tenlastegelegde.

Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, hooguit aan een poging daartoe, nu bij het slachtoffer geen geld aanwezig bleek te zijn. Subsidiair heeft de raadsman zich omtrent de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt als volgt.

Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof – met de rechtbank en de advocaat-generaal – bewezen dat de verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk wegnemen van een alarmkastje, een laptop, sieraden en een horloge van [slachtoffer] , welke diefstal werd gevolgd door geweld tegen [benadeelde] . Dat geweld heeft bestaan uit het naar de grond (weg)trekken van [benadeelde] om de vluchtweg door de voordeur vrij te maken, teneinde bij deze betrapping op heterdaad voor hen beiden de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.

Hierboven heeft het hof reeds overwogen dat de uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021 blijkt dat hij en de medeverdachte [medeverdachte] zich met het gezamenlijke plan om van het slachtoffer [slachtoffer] geld afhandig te maken naar hem zijn toegegaan. Toen er geen geld bleek te zijn, heeft de medeverdachte [medeverdachte] in de woning van het slachtoffer andere goederen gepakt en meegenomen. De verdachte heeft daaraan meegewerkt door de kabels van de laptop los te trekken en [medeverdachte] te manen met de woorden ”Pak alles in en we gaan weg”, waarop [medeverdachte] een aantal spullen van [slachtoffer] in een tas deed, wat de verdachte okay vond. Bovendien heeft hij het alarmkastje van [slachtoffer] weggenomen. Korte tijd later werden de verdachte en [medeverdachte] , samen gezeten op een fiets, door de politie aangetroffen met een blauwe tas met daarin goederen van [slachtoffer] . Daarmee heeft de verdachte zich tezamen en in vereniging van medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan diefstal.

Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van de verdachte

In aanvulling op de overwegingen van de rechtbank overweegt het hof als volgt.

In hoger beroep is een onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte door psychiater E.M.D. Masthoff en psycholoog J.M. Oudejans. Uit hun rapporten van 18 en 29 september 2020 komen geen feiten en omstandigheden naar voren die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluiten. Om die reden acht ook het hof de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

Op te leggen straf en maatregel

Ook in hoger beroep is namens de verdachte bepleit dat aan hem niet een TBS-maatregel zal worden opgelegd, maar uitsluitend een gevangenisstraf. Daartoe is aangevoerd dat psychiater Masthoff en psycholoog Oudejans geen reden zien om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten indien sprake is van een delict met een puur financieel motief, met toepassing van functioneel geweld.

Nu in deze zaak niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van voldoende doorwerking van een stoornis in het delict, kan aan de verdachte geen TBS worden opgelegd. Begeleiding en behandeling van de verdachte kunnen plaatsvinden als voorwaarde in het kader van de VI-regeling. Subsidiair is betoogd dat de verdachte wel bereid is om mee te werken aan een TBS met voorwaarden, als daarvoor ruimte wordt gezien. Meer subsidiair is opgemerkt dat, indien het hof onverhoopt toch tot de oplegging van een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege overgaat, de strafmaat omlaag moet worden bijgesteld. Als aan de verdachte een lange gevangenisstraf in combinatie met TBS zal worden opgelegd, zal hij hoogstwaarschijnlijk in de schoot van justitie sterven, aldus de raadsman.

Zoals hierboven is overwogen, is in hoger beroep opnieuw een onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte.

In de rapportage van psychiatrisch onderzoek d.d. 18 september 2020, opgemaakt door psychiater E.M.D. Masthoff, is het navolgende vermeld:

Bij de verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische en narcistische trekken, een stoornis in het gebruik van een opioïde en van een ongespecificeerde stoornis gerelateerd aan een ander middel. Dit was ook zo tijdens het tenlastegelegde. Genoemde persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde de gedragskeuzen en gedragingen van betrokkene, mits en voor zover bewezen geacht. Een directe doorwerking van de stoornis(sen) in het gebruik van middelen is niet vast komen te staan.

De wijze van doorwerking is afhankelijk van het meest aannemelijk geachte delict-scenario (motief en verloop van het tenlastegelegde). Indien sprake was van een gepland vermogensdelict met ‘functioneel’ geweld, dan is het tenlastegelegde te duiden als sec antisociaal/crimineel gedrag, onderdeel uitmakend van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en psychopathische trekken. Indien een wraakmotief meespeelt, dan wel controleverlies op de agressiehuishouding ingegeven door negatieve sentimenten en onvoldoende geremd door een behoorlijke gewetensvorming, dan is er, naast de doorwerking van de antisociale/psychopathische component (impulsieve agressie) ook doorwerking van de narcistische persoonlijkheidstrekken (krenking/wraakmotief). Bij sec antisociaal/crimineel handelen is er geen reden om tot enige vermindering van de toerekenbaarheid te adviseren. Indien sprake is van het haat/wraakmotief en/of de controle is verloren over de agressiehuishouding met als gevolg buitenproportioneel/excessief geweldsgebruik, wordt geadviseerd om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de geweldscomponenten in de tenlastelegging.

De persoonlijkheidsstoornis van de verdachte zal een blijvend risico vormen voor recidive.

Ofschoon de verdachte [naam] beterschap pretendeert, zijn de historische risico-indicatoren in casu de sterkste voorspellers op grond waarvan ondergetekende de kans op recidive (gewelddadig) delict gedrag op de lange termijn als hoog inschat. Het is van belang dat de verslavingsgevoeligheid van de verdachte onder controle blijft en dat hij in de toekomst in een sociaal-maatschappelijk stabiele context gaat verkeren. De responsiviteit is bij de verdachte laag. Hij is wars van een nieuw ‘TBS behandeltraject’. Wel staat hij open voor praktische hulp bij resocialisatie.

In casu hangt het interventieadvies af van het meest aannemelijk geachte delict-scenario (en navenant delict-analyse). Bij een beoordeling van het tenlastegelegde als sec gepland crimineel gedrag met als motief geldelijk gewin, ligt een ‘kale’ detentie voor de hand met eventueel een resocialisatietraject tijdens de VI-fase. Indien meer aannemelijk wordt geacht dat er in casu wraak/haat motieven speelden en/of (partieel) controleverlies met betrekking tot de agressiehuishouding en dus het gebruikte geweld, dan is op basis van het advies van verminderde toerekeningsvatbaarheid in combinatie met een als hoog ingeschat recidiverisico, naast een detentie, het opleggen van een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege, passend, onverlet dat voor de hand ligt dat dit voor de verdachte opnieuw een moeizaam traject wordt met geringe kansen op succesvolle resocialisatie. Een TBS met voorwaarden wordt in casu niet opportuun geacht.

De rapportage van psychologisch onderzoek d.d. 29 september 2020, opgemaakt door psycholoog J.M. Oudejans, houdt het navolgende in:

De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. De persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde de gedragskeuzen c.q. gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in substantiële mate.

Ten aanzien van de doorwerking van verdachtes pathologie in het tenlastegelegde kan het volgende worden overwogen. Indien sprake zou zijn van een puur financieel motief met toepassing van louter functioneel geweld, zou er geen aanleiding zijn om tot enige vermindering van de toerekenbaarheid te komen.

Dat er, indien bewezen, sprake is geweest van (schijnbaar) redeloos excessief geweld, kan pas begrijpelijk worden gemaakt in samenhang met verdachtes pathologie en de kleuring die zijn pathologie aan de financiële motieven gegeven heeft. Dat verdachtes leven na de beëindiging van de TBS in 2012 een relatief marginaal niveau van functioneren niet ontstegen heeft, en hij bij afwezigheid van vast (betaald) werk en/of dagbesteding niet in staat is gebleken zijn leven structureel adequaat te organiseren en iets duurzaams op te bouwen, hangt nauw samen met de beperkingen inherent aan zijn pathologie. Zijn falen op diverse fronten wordt door de verdachte echter anders beleefd. Wat met hoofdletters in zijn innerlijk geschreven staat is dat anderen - politie, justitie, behandelaren en het TBS-systeem - verantwoordelijk zijn voor dat falen. De verbittering, miskenning en gekrenkte woede daarover, in het bijzonder over de krenkende, zeer slecht te verdragen afhankelijkheid van de overheid die zijn marginale maatschappelijke positie met zich meebrengt, wordt gesuperponeerd op de woede die hij nog steeds voelt over de verloren jaren in de TBS, waar hij in zijn beleving nooit thuisgehoord heeft, en waarin hij langdurig afhankelijk was van in zijn ogen incompetente en corrupte medewerkers die hem afrekenden op zijn verleden, uitstraling, postuur en dossier. Tegen deze achtergrond is aannemelijk dat zowel financiële motieven voor het tenlastegelegde, als een wraakmotief voor het tenlastegelegde, als een combinatie van financiële motieven en een wraakmotief (afhankelijk van voor welk delictscenario wordt gekozen, gelet op de wisselende verklaringen van de verdachte over het tenlastegelegde), begrepen moet worden binnen de context van een agressief geladen en tot het uiterste getergde man, die woedend is over het marginale bestaan dat hij leidt, die woedend is over zijn financieel afhankelijke positie, waar hij de overheid verantwoordelijk voor acht, die woedend is over de verloren jaren in de TBS, voor wie het vooruitzicht van (veel) geld hem de kans geeft om zijn autonomie te vergroten en zijn krenkende afhankelijkheid te verminderen, en voor wie eventuele belaging van zijn vriendin door het slachtoffer de zoveelste krenkende aanslag op zijn identiteit en status als man en partner was. Tegen die achtergrond kan het excessieve geweld gezien worden als een gewelddadige ontlading en agressiedoorbraak bij een man voor wie de gewelddadige confrontatie met het slachtoffer tegemoet komt aan zijn behoefte om krenkingen repareren, zijn autonomie terug te winnen, zich te revancheren en als man te laten gelden. Op grond van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat verdachtes pathologie substantieel heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde en wordt geadviseerd om het tenlastegelegde – indien bewezen – de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.

Verdachtes persoonlijkheidspathologie heeft een structureel karakter. Hoewel de kans op recidive na een te verwachten (zeer) lange gevangenisstraf vanuit gedragskundig oogpunt moeilijk te beoordelen valt, is er een reële mogelijkheid dat de kans op recidive ook na een lange gevangenisstraf al op relatief korte termijn matig zal zijn en kan oplopen tot hoog. Teneinde de kans op recidive te verkleinen is het van belang dat de verdachte behandeld wordt. Gelet op zijn ervaringen in de TBS en het gebrekkige probleembesef is de kans dat de verdachte vrijwillig adequate professionele hulp zoekt zeer klein. Dat betekent dat een behandeling een verplicht karakter moet hebben en zal moeten plaatsvinden in een strafrechtelijk kader.

Indien de strafmaat dat zou toelaten, zou een behandeling kunnen plaatsvinden in het kader van een TBS met voorwaarden. Omdat een klinische behandeling niet noodzakelijk is, op zeer gespannen voet staat met verdachtes behoefte aan autonomie en zijn krenkbaarheid en de weerbarstigheid van zijn verzet tegen en zijn afkeer van behandeling alleen maar zal prikkelen, heeft een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden vanuit behandelingsperspectief evident de voorkeur. Een TBS met voorwaarden brengt meer risico’s met zich, maar die risico’s kunnen voldoende afgedekt kunnen worden. Mocht de strafmaat een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden wettelijk niet mogelijk maken, dan is er geen andere mogelijkheid dan een TBS met dwangverpleging.

Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen ziet het hof zich voor de vraag gesteld of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake is geweest van een puur financieel motief met toepassing van louter functioneel geweld, of dat hij heeft gehandeld vanuit een wraakmotief, een combinatie van financiële motieven en een wraakmotief en/of de controle is verloren over de agressiehuishouding.

Bij de beantwoording van de vraag over het motief c.q. delictsscenario gaat het hof uit van de vaststelling van de feiten, zoals die hierboven bij de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen zijn weergegeven. Daaruit blijkt dat de verdachte, samen met de medeverdachte, naar het slachtoffer is gegaan met een financieel motief, namelijk om geld bij hem weg te nemen. De verdachte heeft tegen het slachtoffer gezegd dat hij zijn geld moest geven. Hij heeft, zo heeft de verdachte in hoger beroep verklaard, het slachtoffer geslagen om kracht bij te zetten voor het geld. Er bleek echter geen geld te zijn. De verdachte werd boos omdat het slachtoffer het geld niet gaf. Hij dacht “waarom gebeurt dit mij nou weer, waarom lukt dit niet; het zou een makkie zijn”, aldus de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Op dat moment is het aanvankelijk schijnbaar functioneel ingezette geweld klaarblijkelijk, gelet op het uiteindelijk uitgeoefende geweld, omgeslagen in excessief irrationeel geweld. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer met een mes in zijn buik had gestoken en zelfs toen het slachtoffer op de grond lag meermalen met kracht met een metalen pijp op het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer was een man van 72 jaar, die was gezeten in een rolstoel, derhalve een weerloos slachtoffer. Deze buitensporige en voor het afhandig maken van geld en/goederen volstrekt onnodige geweldsuitoefening op een weerloos slachtoffer laat zich moeilijk kwalificeren als louter functioneel geweld. Het excessieve geweld moet worden gezien als een gewelddadige ontlading en een agressiedoorbraak, waarbij de door de psycholoog Oudejans beschreven gevoelens van verbittering, miskenning en gekrenkte woede gelet op verdachte’s spontane uitroep ter zitting klaarblijkelijk een rol hebben gespeeld.

Het hof stelt op basis van het hiervoor staande vast dat de verdachte bij het begaan van het bewezenverklaarde de controle is verloren over zijn agressiehuishouding en dat niet gezegd kan worden dat sprake is geweest van een puur financieel motief met toepassing van louter functioneel geweld. Evenals de rechtbank acht het hof de verdachte voor het bewezenverklaarde, meer in het bijzonder de geweldscomponenten daarvan in de zaak met parketnummer 03-659280-17, verminderd toerekeningsvatbaar.

Onder verwijzing naar en met overneming van de strafmotivering in onderdeel 6.3 van het vonnis van de rechtbank, acht ook het hof gezien de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. Bij dat oordeel betrekt het hof in het bijzonder de omstandigheid dat het in de zaak met parketnummer 03-659280-17 gaat om een gekwalificeerde doodslag in de zin van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. De maximum op te leggen straf daarvoor is (ten minste) het dubbele ten opzichte van de bij doodslag ex artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht maximaal op te leggen straf, te weten levenslang of 30 jaren gevangenisstraf in plaats van 15 jaren. Reeds daarom is de oplegging van een TBS met voorwaarden, waarbij een maximum op te leggen straf van 5 jaren geldt, niet aan de orde. Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en vergelijkbare uitspraken van het hof komt het hof wel tot een iets lagere gevangenisstraf dan de rechtbank, namelijk voor de duur van 12 jaren.

Het hof volgt de conclusies en het advies van psychiater Masthoff en psycholoog Oudejans op de hiervoor vermelde wijze en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Indachtig de adviezen van de gedragsdeskundigen dient aan de verdachte – naast een langdurige gevangenisstraf – de maatregel TBS met het bevel tot verpleging van overheidswege te worden opgelegd. Gezien de hardnekkige persoonlijkheidsproblematiek en de verslavingsproblematiek van de verdachte en het hoge recidive risico, acht ook het hof met de rechtbank een behandeling van de verdachte in een instelling met het hoogste beveiligingsniveau noodzakelijk en onvermijdelijk. De hardnekkige weerstand van de verdachte tegen een nieuwe TBS met dwangverpleging kan daaraan niet afdoen. Het belang van de samenleving, te weten bescherming van de samenleving door middel van een gedwongen behandeling van de verdachte, weegt in de onderhavige strafzaak zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachte.

Nu de bewezenverklaarde delicten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist, zal het hof, evenals de rechtbank deze maatregel opleggen. Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt het hof vast dat de bewezenverklaarde delicten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

Het hof komt dus tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van het voorarrest, en voorts oplegging van de maatregel TBS met verpleging van overheidswege.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft het woord “ijzeren” in de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 03-659280-17 dat wordt geschrapt en de opgelegde straf (inclusief bijkomende straf en opgelegde maatregelen) en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

nr. 1 op de beslaglijst.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-661127-18 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op

20 augustus 2017.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Aldus gewezen door:

mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,

mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos en mr. A.S. van Middelkoop, griffiers,

en op 15 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

1

In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de Politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden Limburg, dossiernummer BHV-registratienummer 2017135121, onderzoeksnummer LB1R014087 Tijger (Summit), gesloten op 20 januari 2018 en op ambtseed opgemaakt door [brigadier] , brigadier, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina's 1-921.

2

Proces-verbaal melding meldcentrum Politie Limburg d.d. 23 oktober 2017, p. 33-35 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2017, p. 30-32.

3

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 augustus 2017, p. 36-38.

4

Proces-verbaal d.d. 20 januari 2018, p. 5, brief van afdeling neurologie van Maastricht UMC+ met afdrukdatum 20 september 2017, p. 435-437 en brief van Maastricht UMC+ met afdrukdatum 5 maart 2018, p. 860-863.

5

Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, p. 309 en schouwverslag, p. 310-311.

6

Brief van afdeling neurologie van Maastricht UMC+ met afdrukdatum 20 september 2017, p. 437 (zie ook brief van Maastricht UMC+ met afdrukdatum 5 maart 2018, p. 863).

7

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2017, p. 68.

8

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2017, p. 69.

9

Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 2 januari 2018, p. 424-434.

10

Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 27 juni 2018, p. 870-877.

11

Proces-verbaal bloedsporenonderzoek op de plaats delict [adres 1] d.d.

15 september 2017, met fotobijlagen, p. 233-268.

12

Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 20 augustus 2017, p. 500-504.

13

Proces-verbaal melding meldcentrum Politie Limburg d.d. 23 oktober 2017, p. 33-35.

14

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2017, p. 79-80.

15

Proces-verbaal aanhouding d.d. 20 augustus 2017, p. 756-757.

16

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2017, p. 81-82.

17

Proces-verbaal forensisch onderzoek aan een Albert Heijn draagtas met inhoud d.d. 29 augustus 2017, p. 192-197.

18

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 augustus 2017, p. 541-543.

19

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 30 augustus 2017, p. 775-779.

20

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 11 oktober 2017, p. 798.

21

Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021.

22

Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte d.d. 6 september 2017, p. 714 en proces-verbaal van 2e verhoor verdachte d.d. 6 september 2017, p. 717.

23

Proces-verbaal d.d. 20 januari 2018, p. 5.

24

Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 maart 2021, proces-verbaal van 1e verhoor verdachte d.d. 6 september 2017, p. 714 en proces-verbaal van 2e verhoor verdachte d.d. 6 september 2017, p. 717.

25

Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] d.d. 20 augustus 2017, p. 71-72.

26

Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 20 augustus 2017, p. 500-504.

27

Proces-verbaal melding meldcentrum Politie Limburg d.d. 23 oktober 2017, p. 33-35.

28

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2017, p. 79-80.

29

Proces-verbaal aanhouding d.d. 20 augustus 2017, p. 756-757.

30

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2017, p. 81-82.

31

Proces-verbaal forensisch onderzoek aan een Albert Heijn draagtas met inhoud d.d. 29 augustus 2017, p. 192-197.

32

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 augustus 2017, p. 541-543.