ECLI:NL:GHSHE:2021:759
public
2021-04-07T09:08:11
2021-03-16
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-16
200.283.099_01
Hoger beroep kort geding
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:759
public
2021-04-07T08:55:18
2021-04-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:759 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 16-03-2021 / 200.283.099_01

Kort geding. Overdracht horecaonderneming. Geen ontbinding koopovereenkomst op grond van financieringsvoorbehoud en andere bepalingen. Onvoldoende toegelicht dat coronamaatregelen in dit geval het nakomen van de verplichtingen uit de koopovereenkomst verhinderen.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.283.099/01

arrest van 16 maart 2021

in de zaak van

[appellante] ,

handelend onder de naam Restaurant [restaurant] ,

met woonplaats te [woonplaats]

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. T.G.G. Raijmakers te Eindhoven,

tegen

[besloten vennootschap] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , met kantoor te [kantoorplaats] ,

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. V.R.C. Shukrula te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 20 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 augustus 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8617371 / 20-3148)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding in hoger beroep, met daarin de grieven en met drie producties

  • de memorie van antwoord

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast.

3.1.

[appellante] exploiteert een sushirestaurant onder de naam 'Restaurant [restaurant] ' in 's-Hertogenbosch. Zij huurt het pand waarin de onderneming wordt uitgeoefend. Op enig moment heeft [appellante] aan [makelaardij] B.V. (hierna: de makelaar) opdracht gegeven om te bemiddelen bij de verkoop van de onderneming.

3.2.

Op 7 januari 2020 hebben partijen een koopovereenkomst ondertekend. Volgens deze koopovereenkomst verkocht [appellante] de gehele inventaris, goodwill, handelsnaam en de domeinnaam van de onderneming aan [geïntimeerde] voor de prijs van € 20.000,00.

De levering was bepaald op 1 mei 2020. In de koopovereenkomst zijn bepalingen opgenomen over vergunningen en het financieren van de koopprijs. Deze bepalingen luiden:

‘4. Vergunningen

4.1.

Verkoper garandeert dat hij beschikt over alle vergunningen die bi] het starten van

de exploitatie door verkoper voor die exploitatie noodzakelijk waren en garandeert

voorts dat hij voldoet aan alle vereisten die bij het verkrijgen van die vergunningen

noodzakelijk waren. Verkoper verklaart dat geen procedures lopen met betrekking

tot de verkrijging of de intrekking van deze vergunningen of dat er enige

aanschrijving daartoe is en dat verkoper geen geschillen hieromtrent verwacht.

4.2.

Voor zover verkoper bekend voldoet het pand van waaruit de onderneming wordt

uitgeoefend aan de geldende regelgeving voet het uitoefenen van de in artikel 1

omschreven horecaonderneming meer in het bijzonder aan de regelgeving in- en op

grond van de wet milieubeheer, de drank- en horecawet en de woningwet (met

inbegrip van da daarop gebaseerde bouwverordening). Indien dit pand op het

moment van de verkoop (of daarna) niet (langer) blijkt te voldoen aan de regelgeving

maar verkoper hiermee op het moment ven de verkoop niet daadwerkelijk bekend

was dan zal verkoper ter zake hiervan jegens koper niet aansprakelijk zijn.

Overigens laat dit mogelijke aanspraken jegens de verhuurder onverlet.

4.3.

Koper zal zich inspannen alle vereiste wettelijke vergunningen op een zo kort

mogelijke termijn op diens naam te krijgen.

4.4.

Koper garandeert dat hij bij het ondertekenen van deze overeenkomst voldoet aan

alle eisen en voorwaarden die gesteld worden aan, met name ook van

overheidswege, het mogen en kunnen voeren/exploiteren van een horecabedrijf

zoals het gekochte en garandeert dat er hem geen belemmeringen bekend zijn met

betrekking tot het verkrijgen van de in dit artikel bedoelde vergunningen.

4.5.

Het niet verkrijgen door koper van één of meer van de in dit artikel benodigde

vergunningen, waarbij de reden van niet verkrijging is te wijten aan gebreken aan, in

of om het pand van waaruit de onderneming wordt uitgeoefend, kan voor koper

reden zijn deze overeenkomst te ontbinden. Koper kan, onder overlegging van een

schriftelijke afwijzing met vermelding van de redenen waarom de aanvraag Is

afgewezen en binnen vijf dagen nadat koper die afwijzing bekend is gemaakt, deze

overeenkomst ontbinden door dit schriftelijk aan verkoper te berichten. Koper kan

hier alleen tot de dag van overdracht een beroep op doen.

7. Huurovereenkomst -In de plaatsstelling-

7.1.

Verkoper en koper zullen gezamenlijk verhuurder verzoeken koper in de plaats te

doen stellen van verkoper. Indien de verhuurder van het pand waarin het bedrijf is

gevestigd (bedoeld in artikel 1) zijn medewerking tot overschrijving van de

huurovereenkomst op de koper niet wil verlenen en eveneens geen nieuwe

huurovereenkomst aan wenst te bieden aan koper op marktconforme condities, dan

zal deze overeenkomst ontbonden kunnen worden door zowel verkoper als koper

zonder boetes en/of kosten voor beide partijen, en zal verkoper verplicht zijn binnen

twee dagen na het schriftelijke verzoek tot ontbinding van deze overeenkomst, tot

terugbetaling van het eerder aanbetaalde bedrag op de koopsom.

(…)

17. Financieringsvoorbehoud

17.1.

Deze overeenkomst is gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat de koper

geen toezegging heeft verkregen voor het aangaan van één of meerdere

geldleningen ter financiering van het hierbij gekochte als nader omschreven in artikel

1, zulks tot een bedrag van ten hoogste € 20.000,00 bij de grote geldverstrekkende

instellingen op de hij die geldverstrekkende instellingen gebruikelijke condities. De

koper zal ter verkrijging van de hierbij bedoelde financiering al het mogelijke

verrichten en verleent aan de verkoper inzage in op welke wijze hij invulling heeft

gegeven aan deze inspanningsverplichting. Koper zal de geldverstrekker een juiste

en volledige inzage verschaffen in zijn financiële situatie. De koper kan op deze

ontbindende voorwaarde enkel en alleen een beroep doen door dit uiterlijk op 21-02-

2020 schriftelijk aan verkoper mede te delen onder overlegging van ten minste twee

schriftelijke financieringsafwijzingen van reguliere geldverstrekkende instellingen met

de daarbij behorende aanvraagformulieren. Onder geldverstrekkende instellingen

worden voor de toepassing van dit artikel tevens begrepen de grote brouwerijen,

snackleveranciers, alsmede de verkoper.’

3.3.

Bij brief van 8 mei 2020 heeft de makelaar [geïntimeerde] in gebreke gesteld, omdat niet uiterlijk op 1 mei 2020 € 20.000,00 was betaald.

3.4.

Op enig moment hebben partijen bij afzonderlijke overeenkomst ('allonge koopovereenkomst') de datum van levering nader bepaald op uiterlijk 1 juli 2020.

Deze nadere overeenkomst luidt:

‘In afwijking van hetgeen in artikel 5.1 van de koopovereenkomst is opgenomen zal de levering geschieden uiterlijk op 1-7-2020 (ten behoeve van deze overeenkomst: “de dag van overdracht”) of zoveel eerder of later partijen mochten overeenkomen. Dit i.v.m. de huidige corona situatie.

Voorzover in deze allonge niet van de koopovereenkomst voornoemd is afgeweken, blijft deze koopovereenkomst onverkort van kracht.’

3.5.

Bij brief van 20 mei 2020 heeft de gemeente 's-Hertogenbosch aan [geïntimeerde] meegedeeld dat haar een Drank- en Horecawetvergunning en een exploitatievergunning voor de onderneming werden verleend.

3.6.

Bij e-mail van 24 juni 2020 heeft [bestuurder/aandeelhouder geintimeerde] , bestuurder en enig aandeelhouder van [geïntimeerde] , aan de makelaar meegedeeld:

‘Dit is de situatie wat er zich heeft afgespeeld in de afgelopen periode.

Het blijkt dat de gemeente een vergunning heeft verstrekt op 20-05-2020, hieraan zat wel een verplichting aan verbonden, deze hield in dat er binnen twee weken na het verstrekken van de vergunning de financiering en de benodigde geldsom op de rekening van de BV moest staan. Echter is deze vergunning per post verstuurd naar het restaurant [restaurant] op het adres [adres] te [vestigingsplaats] . De eigenaresse mevrouw [appellante] heeft deze naar uw medeweten doorgestuurd naar mijn thuis adres. Deze post heb ik nooit op mijn adres ontvangen. Tot op de dag van vandaag heb ik nog steeds deze post niet ontvangen. Gisteren op 23-06-2020 ontving ik van de Rabobank de mededeling dat de financiering is ontbonden doordat de situatie veranderd is vanwege het Coronavirus.

De gemeente zal hierdoor de vergunning intrekken. Hierbij wil ik de koopovereenkomst ontbinden op basis dat de gemeente geen vergunning verstrekt(financiering), zoals opgenomen in de koopovereenkomst.

Nog een ontbindende factor is het 'Coronavirus',

Door de regering opgelegde maatregelen is de kans van slagen in de horeca voor een nieuw te starten onderneming vrijwel nihil. Ook om deze reden zijn wij genoodzaakt de koopovereenkomst te ontbinden.’

3.7.

Bij e-mail van 25 juni 2020 heeft [bestuurder/aandeelhouder geintimeerde] aan de advocaat van [appellante] meegedeeld:

'Heel duidelijk is overeen gekomen zowel mondeling als schriftelijk dat in de koopovereenkomst is opgenomen dat wanneer de gemeente de vergunning niet verstrekt het koopcontract kan worden ontbonden. de gemeente verstrekt geen vergunning. DUS ONTBINDEN.'

3.8.

Op 9 juli 2020 heeft [bestuurder/aandeelhouder geintimeerde] aan de gemeente meegedeeld:

'Doordat mijn financiering is afgekeurd is mijn vergunning ingetrokken. Graag ontvang ik hiervan een bevestiging per mail of post. Het gaat om [restaurant] (…) in s-Hertogenbosch.'

3.9.

[geïntimeerde] heeft een brief overgelegd die volgens de tekst afkomstig is van een accountmanager MKB van Rabobank 's-Hertogenbosch en Omstreken. De brief is gedateerd op 13 juli (2020) en luidt:

'Beste [naam] ,

Zoals besproken ontvang je hierbij een mail m.b.t. de financiering.

Begin dit jaar hebben wij elkaar gesproken en heb jij een financieringsverzoek

neergelegd bij onze bank t.b.v. de overname van restaurant [restaurant] .

Uiteindelijk was de bank voornemens om de financiering te verstrekken en is

begin april ook een offerte uitgebracht.

Gezien de ontwikkelingen rondom de Coronacrisis zijn wij wederom in gesprek

gegaan met elkaar.

Op basis van dit gesprek heb ik besloten, dat de financieringsaanvraag wordt

geannuleerd en dat daarbij ook de offerte is vervallen, welke overigens nog niet

getekend was.

Uiteraard denken wij graag weer mee bij je eventuele nieuwe plannen.

Mochten er nog vragen of onduidelijkheden zijn, dan hoor ik het graag.'

4De procedure in eerste aanleg

4.1.

In de onderhavige procedure vordert [appellante] :

'- gedaagde te veroordelen en te gebieden om binnen 24 uur na betekening

van het in dezen te wijzen vonnis mee te werken aan aankoop en levering

van de gehele inventaris, goodwill, handelsnaam en de domeinnaam van

het door voor rekening mevrouw [appellante] gedreven bedrijf genaamd

Restaurant [restaurant] , gevestigd te ( [postcode] ) [vestigingsplaats] aan het [adres]

conform de koopovereenkomst en daartoe al het nodige te

doen, waaronder verstaan het betalen van de overeengekomen koopprijs

van € 20.000,--, het ondertekenen van de

indeplaatsstellingsovereenkomst, het overnemen van het personeel, het

verlenen van medewerking aan contractsoverneming ten aanzien van de

bruikleenovereenkomst brouwerij en het energie leverantiecontract, zulks

op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag of gedeelte

daarvan waarop gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling in al

haar onderdelen integraal te voldoen zulks tot een maximumbedrag van

€ 100.000,00.

- gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.000,-- aan

eiseres als zijnde een voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding,

zulks binnen 5 dagen na het in dezen te wijzen vonnis'.

4.2.

[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.

4.3.

In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen.

5De beoordeling in hoger beroep

5.1.

[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.

5.2.

[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat zij is ontbonden en is opgehouden te bestaan. Daarvan is geen bewijsstuk overgelegd. Maar ook indien dit waar is, heeft dit geen gevolg voor deze procedure. Indien een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen vóór het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, kan de procedure tegen de rechtspersoon worden voortgezet, mede in volgende instanties, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaars conform art. 2:19 lid 6 BW (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762).

5.3.

[appellante] verlangt in deze procedure kort gezegd dat [geïntimeerde] haar verplichtingen uit de koopovereenkomst nakomt en meewerkt aan de overdracht van de onderneming, onder betaling van de koopprijs en overname van diverse met de onderneming verbonden contracten. De kantonrechter heeft als uitgangspunt genomen dat de vorderingen van [appellante] alleen toewijsbaar zijn als het vrijwel zeker is dat deze in een bodemprocedure worden toegewezen. De kantonrechter is tot de conclusie gekomen dat het niet is uit te sluiten dat [geïntimeerde] aan de koopovereenkomst kan worden gehouden, maar dat dit niet zo aannemelijk is dat daarop in kort geding vooruit kan worden gelopen. Voor deze conclusie heeft de kantonrechter groot gewicht toegekend aan het 'annuleren' van de lening van Rabobank, zoals verwoord in de onder 3.9 geciteerde brief, kennelijk mede in het licht van de vraag welke betekenis de bodemrechter zal toekennen aan de coronacrisis. Met de grieven komt [appellante] tegen dit oordeel op. Het hof bespreekt de grieven gezamenlijk.

5.4.

Het staat niet ter discussie dat [appellante] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. De vorderingen van [appellante] zijn toewijsbaar als naar het voorlopig oordeel van het hof aannemelijk is dat [geïntimeerde] uit hoofde van de koopovereenkomst verplicht is om mee te werken aan de overdracht van de onderneming onder betaling van de koopprijs en de voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd zijn in het licht van de belangen van partijen. Het gaat er daarbij niet om of duidelijk is hoe de bodemrechter over bepaalde rechtsvragen of omstandigheden zal oordelen, maar in hoeverre in kort geding een voorlopig oordeel over de rechtsverhouding tussen partijen kan worden gegeven. De gevolgen van de coronacrisis die van belang zijn voor het beoordelen van de vorderingen van [appellante] , behoren daarbij in aanmerking te worden genomen.

5.5.

In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , zo begrijpt het hof uit de spreekaantekeningen van [geïntimeerde] , een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud dat is opgenomen in art. 17 van de koopovereenkomst.

5.6.

Art. 17 van de koopovereenkomst bepaalt dat uiterlijk op 21 februari 2020 een beroep op het financieringsvoorbehoud kan worden gedaan en dat daarbij ten minste twee schriftelijke financieringsafwijzingen moeten worden overgelegd met de bijbehorende aanvragen. Aan beide voorwaarden heeft [geïntimeerde] niet voldaan. Voor zover [geïntimeerde] in hoger beroep stelt dat de datum van 21 februari 2020 geen uiterste datum was, is dat onvoldoende onderbouwd. Ook als [geïntimeerde] nog bezig was met de financiering en [appellante] dit wist of daarover met [appellante] in gesprek was, brengt dit niet zonder meer mee dat de termijn waarbinnen het financieringsvoorbehoud gold, is verlengd. Partijen hebben bij de onder 3.4 genoemde allonge ook alleen de overdracht uitgesteld en de koopovereenkomst voor het overige uitdrukkelijk ongewijzigd gelaten. Feiten of omstandigheden waaruit [geïntimeerde] desondanks redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat [appellante] met het verlengen van de termijn van het financieringsvoorbehoud instemde, zijn niet naar voren gebracht. Overigens is zonder toelichting, die ontbreekt, de stelling dat [geïntimeerde] ook na 21 februari 2020 nog bezig was met de financiering niet goed te rijmen met het feit dat Rabobank haar een financiering had toegezegd. Ten slotte heeft [geïntimeerde] niet concreet gemaakt dat zij met [appellante] in gesprek was over de financiering en wat er dan zou zijn besproken. Dit alles leidt tot het voorlopig oordeel dat [geïntimeerde] te laat een beroep op het financieringsvoorbehoud heeft gedaan, zodat dit beroep geen effect heeft gehad.

5.7.

[geïntimeerde] heeft daarnaast stellingen ingenomen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij een beroep heeft willen doen op de ontbindende voorwaarde die is opgenomen in art. 4.5 van de koopovereenkomst. Voor zover dit het geval is, is dit beroep vergeefs gedaan. In de eerste plaats verbindt art. 4.5 de ontbindende voorwaarde aan een specifieke grondslag voor het niet-verlenen van vergunningen, namelijk dat het niet-verkrijgen is te wijten aan gebreken aan, in of om het pand van waaruit de onderneming wordt uitgeoefend. Dat van dit laatste sprake is, is niet gesteld of aannemelijk geworden. Verder geldt dat [geïntimeerde] daadwerkelijk de nodige vergunningen heeft verkregen.

Ook daardoor is niet voldaan aan de eisen die art. 4.5 van de koopovereenkomst stelt voor het ontbinden van de koopovereenkomst. Ten overvloede geldt dat [geïntimeerde] niet heeft toegelicht waarom het verlenen of behoud van de vergunningen afhankelijk was van een financiering door (alleen) Rabobank en dus evenmin dat het annuleren van deze financiering voor de gemeente een rechtsgeldige reden was of mocht zijn om de verleende vergunningen uit eigen beweging in te trekken. [geïntimeerde] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente uit eigen beweging de vergunningen heeft ingetrokken, en niet op verzoek van [geïntimeerde] .

5.8.

In hoger beroep heeft [geïntimeerde] verder nog aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat er nog geen huurovereenkomst met de verhuurder was ondertekend en ook geen overeenkomst voor een indeplaatsstelling, omdat er nog geen financiering was, en dat [appellante] dit wist.

5.9.

[geïntimeerde] maakt zelf niet duidelijk in welk opzicht haar dit zou hebben ontslagen uit haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. Hoe dit ook zij, [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhuurder van het pand geen medewerking aan een indeplaatsstelling wilde verlenen of [geïntimeerde] geen nieuwe huurovereenkomst op marktconforme condities wilde aanbieden. Voor ontbinding op grond van art. 7.1 van de koopovereenkomst was en is daarom naar het voorlopig oordeel van het hof geen grond. [geïntimeerde] heeft overigens ook geen kenbaar beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde die in die bepaling is opgenomen.

5.10.

Ten slotte heeft [geïntimeerde] in hoger beroep aangevoerd dat ‘door de Corona-crisis sprake (is) van zodanig onvoorziene overmachtssituatie dat het in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid is om [geïntimeerde] te houden aan de overeenkomst’.

[geïntimeerde] heeft dit niet anders toegelicht dan dat Rabobank volgens haar de financiering heeft geannuleerd vanwege de coronacrisis en dat juist de horeca hard door de coronacrisis is getroffen.

5.11.

Door het sluiten van de koopovereenkomst heeft [geïntimeerde] de verplichting op zich genomen om de koopprijs te betalen. Het financieren van de koopprijs was haar verantwoordelijkheid. Na het ongebruikt verstrijken van de termijn waarbinnen het financieringsvoorbehoud gold, kwam het voor haar risico als zij geen financiering had. Dit geldt dus ook als Rabobank de financieringstoezegging heeft ingetrokken. Uit de onder 3.9 geciteerde brief valt overigens niet af te leiden op wiens verzoek de financieringstoezegging is ingetrokken en de brief geeft ook geen of onvoldoende inzicht in de redenen die aan het intrekken ten grondslag hebben gelegen. [geïntimeerde] heeft daar ook verder geen of te weinig toelichting op gegeven. Het annuleren van de toegezegde financiering kan reeds om deze reden niet het oordeel rechtvaardigen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellante] [geïntimeerde] houdt aan de verplichtingen uit de koopovereenkomst of dat sprake is van overmacht. De algemene opmerkingen over de gevolgen van de coronacrisis voor de horeca kunnen dat evenmin. Het is weliswaar algemeen bekend dat de maatregelen die vanwege de coronacrisis zijn genomen, nadelige gevolgen hebben voor de horeca. [geïntimeerde] heeft echter in geen enkel opzicht concreet gemaakt wat de maatregelen specifiek voor haar betekenden toen zij moest meewerken aan de overdracht van de onderneming en evenmin concreet toegelicht dat en waarom de maatregelen haar verhinderden om haar verplichtingen uit de koopovereenkomst na te komen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de overheid voorzag in steunmaatregelen en dat de horeca vanaf 1 juli 2020, de afgesproken datum voor de overdracht, weer was geopend, met bepaalde beperkingen. [geïntimeerde] is in haar verweer op dit alles niet ingegaan.

5.12.

[geïntimeerde] heeft ook verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat zij haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet behoefde na te komen. Evenmin is er aanleiding om te oordelen nemen dat bij afweging van de wederzijdse belangen het niet gerechtvaardigd is om [geïntimeerde] bij wijze van voorlopige voorziening te verplichten haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de onderneming, zoals gevorderd. De vordering van [appellante] die daarop betrekking heeft is daarom toewijsbaar.

5.13.

[appellante] heeft toegelicht dat zij schade lijdt doordat [geïntimeerde] haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet is nagekomen en zij heeft een voorschot op een schadevergoeding gevorderd. [geïntimeerde] heeft hiertegen geen specifiek verweer gevoerd, zodat ook deze vordering toewijsbaar is.

5.14.

De slotsom is dat de grieven slagen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vorderingen van [appellante] alsnog toewijzen, met inachtneming van het volgende.

5.15.

De termijn waarbinnen [geïntimeerde] volgens [appellante] moet meewerken aan de overdracht van de onderneming, is onredelijk kort. Het hof stelt deze termijn op vier weken na betekening van dit arrest. Er is geen reden om [geïntimeerde] te veroordelen om mee te werken aan de aankoop van de onderneming, omdat de aankoop op 7 januari 2020 heeft plaatsgevonden.

5.16.

De dwangsom wordt beperkt tot € 50,00 per dag, met een maximum van

€ 20.000,00.

5.17.

Het hof heeft [geïntimeerde] in het ongelijk gesteld. De proceskosten van beide instanties komen om die reden ten laste van [geïntimeerde] . Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [appellante] als volgt vast:

eerste aanleg

- explootkosten € 87,99

- griffierecht € 499,00

- salaris gemachtigde € 720,00

totaal € 1.306,99

hoger beroep

- explootkosten € 87,99

- griffierecht € 760,00

- salaris advocaat € 1.442,00 (tarief III, 1 punt)

totaal € 2.289,99

5.18.

De nakosten stelt het hof vast overeenkomstig de vergoedingen die [appellante] heeft gevorderd, omdat die lager zijn dan het nu geldende liquidatietarief.

6De uitspraak

Het hof:

6.1.

vernietigt het bestreden vonnis;

en, opnieuw rechtdoende,

6.2.

veroordeelt [geïntimeerde] om binnen vier weken na betekening van dit arrest mee te werken aan de levering van de gehele inventaris, goodwill, handelsnaam en de domeinnaam van de onderneming die wordt geëxploiteerd onder de naam Restaurant [restaurant] , gevestigd te ( [postcode] [vestigingsplaats] aan het [adres] , conform de koopovereenkomst van 7 januari 2020, en daartoe al het nodige te doen, waaronder wordt verstaan het betalen van de overeengekomen koopprijs van € 20.000,00, het ondertekenen van een overeenkomst tot indeplaatsstelling, het overnemen van het personeel en het verlenen van medewerking aan het overnemen van de bruikleenovereenkomst brouwerij en het energieleverantiecontract, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor elke dag dat [geïntimeerde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van

€ 20.000,00;

6.3.

veroordeelt [geïntimeerde] om € 5.000,00 aan [appellante] te betalen als voorschot op een schadevergoeding;

6.4.

veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] vastgesteld op:

- € 1.306,99 tot heden voor de eerste aanleg,

- € 2.289,99 tot heden voor het hoger beroep,

- € 157,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 239,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest;

alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van betekening van deze uitspraak tot de dag van betaling;

6.5.

verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

6.6.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en J.H.M. van Erp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 maart 2021.

griffier rolraadsheer