ECLI:NL:GHSHE:2021:786
public
2021-03-18T13:57:06
2021-03-18
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-16
K19/200367
Beschikking
NL
's-Hertogenbosch
Strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:786
public
2021-03-18T13:56:24
2021-03-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:786 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 16-03-2021 / K19/200367

Klacht ex art, 12 Sv; gericht tegen de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijzen ter zake van smaad en laster, gepleegd in het TV programma Buitenhof.

Klacht afgewezen, o.a. op grond van het feit dat de uitlatingen zijn gedaan in het kader van het publieke debat.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Klachtnummer: K19/200367

Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 maart 2021 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat,

hierna te noemen: klager,

bijgestaan door mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht,

over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant tot het niet vervolgen van:

[beklaagde] ,

in zijn functie van Burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen1,

hierna te noemen: beklaagde,

wegens smaad en laster.

De feitelijke gang van zaken.

Bij brief van 12 oktober 2018 heeft mr. De Pree namens klager aangifte gedaan van smaad en laster gepleegd door beklaagde.

Bij brief van 4 juni 2019 is door de senior officier van justitie aan de advocaat van klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er geen sprake is van een strafbaar feit.

Hierop is namens klager bij brief van 4 september 2019 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 5 september 2019, met het verzoek de vervolging te bevelen.

De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 19 februari 2020 onder toezending van het ambtsbericht aan de hoofdofficier van justitie van 6 november 2019, het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.

Nadat de behandeling van de klacht op 30 juni 2020, 15 september 2020 en op 15 december 2020 om diverse redenen geen doorgang heeft kunnen vinden, is de klacht op 16 februari 2021 in raadkamer van het hof behandeld, in aanwezigheid van klager en zijn advocaat.

De advocaat-generaal heeft in raadkamer gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling

I De klacht

De klacht is gericht tegen de beslissing van de senior officier van justitie van 4 juni 2019 om beklaagde niet te vervolgen ter zake van laster en/of smaad gepleegd in TV programma ‘Buitenhof’ uitgezonden op 9 september 2018. Klager is het niet eens met de argumentatie van het sepot. De door beklaagde op landelijke tv gedane uitspraken leveren een ‘bepaald feit’ in de zin van artikel 261 Sr (smaad) op. Daarmee wordt gedoeld op een concrete gedraging tegen een of meer aanwijsbare personen. Weliswaar is klager niet bij naam genoemd (zoals in het sepotbericht gesteld) maar dat is niet doorslaggevend aangezien de uitlatingen wel zijn geconcretiseerd als het gaat om op welke aanwijsbare persoon deze uitlatingen betrekking hadden, gelet op de inhoud van de uitlatingen in combinatie met alle feiten en omstandigheden van het geval. De gedane uitspraken zijn bovendien in essentie in strijd met de waarheid: klager is nooit naar beklaagde op weg geweest met een Kalasjnikov en handgranaten. In de schuur van klager zijn nooit 66 Kalasjnikovs aangetroffen en ook geen restanten van een doormidden gezaagd lijk.

Klager is door de Rechtbank Amsterdam veroordeeld voor onder meer het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid wapens, waaronder slechts 1 Chinese variant van de AK 47 (c.q. Kalasjnikov). Daarnaast is klager veroordeeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor het medeplegen van het wegmaken van een lichaam, waar het gaat om een lichaam dat in stukken is aangetroffen in een kanaal. Maar geen enkel lichaamsdeel, zelfs geen druppel bloed van deze persoon, is aangetroffen in de schuur noch op het terrein van klager. In deze zaak loopt een hoger beroep bij het hof Den Bosch.2 Uitspraak is op 10 september 2019. Bovendien is in het geval van smaad(schrift) niet per se vereist dat het bepaalde feit onwaar is, hetgeen hier wel het geval is. In het klaagschrift wordt voorts melding gemaakt van het feit dat klager eerder is veroordeeld voor bedreiging van beklaagde.

II De voor de beoordeling van het beklag van belang zijnde stukken in het dossier

i De schriftelijke aangifte d.d. 12 oktober 2018 namens klager gedaan door B.J. de Pree, advocaat te Utrecht.

ii Het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2020 betrekking hebbend op klager.

In de aangifte is, zakelijk weergegeven, gesteld dat beklaagde tijdens de televisie-uitzending van Buitenhof d.d. 9 september 2018 over klager – zonder klagers naam te noemen – heeft gezegd:

“Een keer was er iemand op weg naar mij met een Kalasjnikov en handgranaten.”

en

“Bij nadere opsporing bleek dat hij ook nog 66 Kalasjnikovs in zijn schuur had plus de restanten van een doormidden gezaagd lijk wat hij in het kanaal had gegooid.”

Deze uitlatingen zijn beide in strijd met de waarheid aangezien:

a. Klager niet naar beklaagde onderweg was met een Kalasjnikov en/of handgranaten.

Klager heeft een opmerking gemaakt, waarbij hij deze twee zaken heeft genoemd, maar is hiermee nooit onderweg geweest naar beklaagde.

Er niet zo veel Kalasjnikovs in de schuur van klager zijn aangetroffen en ook geen restant(en) van een lijk.

Ook al is klager niet expliciet bij naam genoemd, heel veel mensen, zeker in de regio Gilze en Rijen, weten over wie beklaagde het heeft, nu er voor klager en zijn strafvervolgingen erg veel media-aandacht is geweest de afgelopen jaren.

Volgens klager heeft beklaagde zich hierdoor schuldig gemaakt aan smaad en/of laster.

III Het onderzoek in raadkamer

Door de advocaat is overeenkomstig het klaagschrift het woord gevoerd. Daarbij is aangevoerd dat er gelet op het feit dat beklaagde onware uitingen heeft gedaan doorgepakt zou moeten worden naar laster. Bepaalde woorden in combinatie met het beeld van het hek dat toegang geeft tot klagers terrein zijn voldoende identificeerbaar naar klager toe.

Ook de verdenking van het wegmaken van een lichaam evenals de veroordeling voor wapenbezit wijzen in de richting van klager. Klager had de uitzending niet gezien maar werd door anderen erover aangesproken dat hij een lichaam in zijn schuur had liggen.

De advocaat heeft gepersisteerd bij het verzoek om beklaagde te vervolgen wegens smaad en laster.

Door klager is in raadkamer verklaard dat:

- hij ook na zijn vrijlating in mei 2019 door mensen op die uitspraken van beklaagde werd aangekeken en dat mensen hem ‘Jantje Hachee’ noemden;

- hij uiteindelijk is vrijgesproken en dat hij het aangetroffen wapen weer terugkrijgt;

- iedereen hem kent en de foto’s van de poort overal zijn verschenen;

- hij gepikeerd is over de uitspraken van beklaagde en er nog steeds last van heeft.

IV Het oordeel van het hof

Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.

Klager wenst vervolging van beklaagde wegens smaad dan wel laster.

Voor een veroordeling van smaad c.q. smaadschrift moet volgens de bepalingen van artikel 261, leden 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk iemands eer of goede naam heeft aangerand, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijk doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in genoemd artikel dient volgens vaste jurisprudentie te worden verstaan: het ter kennis van het publiek brengen. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.

Er is sprake van laster als bedoeld in artikel 262 Sr wanneer degene die het misdrijf van smaad(schrift) pleegt weet dat datgene waarvan hij de beledigde beschuldigt in strijd met de waarheid is en het opzet is gericht op krenking van eer of goede naam van de beledigde.

Smaad(schrift) en laster zijn zogeheten uitingsdelicten en de vervolging en veroordeling van degene die van het plegen van deze delicten wordt verdacht vormen aldus inperkingen van de vrijheid van meningsuiting.

Het beklag raakt derhalve aan het in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd.

Het hof overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat beklaagde onderhavige uitlatingen heeft gedaan in het kader van een publiek debat uitgezonden op de Nederlandse televisie zonder daarbij de naam van klager te noemen. Uit eigen wetenschap is het hof bekend dat bij deze televisie-uitzending de aandacht uitging naar problemen waar lokale overheden bij de bestrijding van met name drugsgerelateerde criminaliteit in hun gemeente te maken krijgen en welke consequenties het optreden tegen personen die daarbij vermoed worden betrokken te zijn kan hebben c.q. heeft gehad voor enkele burgemeesters, waaronder beklaagde.

Het hof overweegt voorts dat niet uitgesloten is dat personen die dichtbij klager staan of anderszins bijzondere belangstelling voor klager koesteren konden vermoeden op welke persoon beklaagde in zijn uitingen doelde, maar voor een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden heeft dat gelet op door beklaagde gebruikte bewoordingen naar oordeel van het hof niet te gelden.

Gelet op al het vorenstaande zijn de in de aangifte genoemde uitlatingen naar het oordeel van het hof niet aan te merken als smaad.

Aangezien naar het oordeel van het hof geen sprake is van smaad, behoeft het beklag inzake laster geen afzonderlijke behandeling, gelet op het feit dat laster een gekwalificeerde specialis is van smaad.

Het beklag zal derhalve worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Aldus gegeven door:

mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter,

mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. J.P.F. Rijken, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,

op 16 maart 2021.

Mr. R.A.T.M. Dekkers is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.

1

Beklaagde was tot 1 april 2020 als zodanig in functie.

2

Blijkens het Uittreksel JD heeft het hof DB op 10 september 2019 klager voor feiten 1 en 2 (feit 2 zou het wegmaken van een lichaam kunnen betreffen) vrijgesproken en veroordeeld wegens bezit vuurwapens.