ECLI:NL:GHSHE:2021:80
public
2021-01-20T00:03:49
2021-01-19
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-01-19
200.221.179_02
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2014:5354
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2014:7625
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2015:3335
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:80
public
2021-01-19T11:44:21
2021-01-19
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:80 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 19-01-2021 / 200.221.179_02

Hebben stalhouder en/of amazone letsel in de mond van het paard veroorzaakt door excessief gebruik van het bit, althans hadden zij het letsel in de mond moeten ontdekken?

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.221.179/02

arrest van 19 januari 2021

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam,

tegen

1 [de vennootschap] ,

hierna aan te duiden als [de vennootschap] ,

2. [geïntimeerde 2] ,hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,

3. [geïntimeerde 3] ,hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3] ,

4. [geïntimeerde 4],

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 4] ,

geïntimeerde sub 1 gevestigd en geïntimeerden sub 2 t/m 4 allen wonende te [gevestigd en wonende] , gemeente Reusel-de Mierden,

geïntimeerden,

hierna worden de geïntimeerden ieder afzonderlijk aangeduid als [de vennootschap] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] en worden geïntimeerden 1 t/m 3 gezamenlijk aangeduid als [geïntimeerden]

advocaat: mr. W.G. Reddingius te Rotterdam,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 februari 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/277659/HA ZA 14-310 gewezen vonnis van 10 juni 2015 (hierna: het bestreden vonnis).

5Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenarrest van 19 februari 2019 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

  • het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2019;

  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;

  • de memorie van antwoord zijdens [geïntimeerde 4] ;

  • de memorie van antwoord zijdens [geïntimeerden] met productie;

  • het pleidooi, waarbij [appellante] pleitnotities heeft overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6De beoordeling

6.1.

In de overwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De in 2.1 tot en met 2.7 door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.

6.1.1.

In mei 2004 heeft [appellante] van stal [naam van de stal] het (dressuur-) paard [het paard] gekocht voor een koopsom van € 35.000,-. [appellante] heeft [het paard] gestald gelaten bij stal [naam van de stal] .

6.1.2.

In 2006 is [geïntimeerde 4] , een professionele amazone die op hoog niveau de dressuursport beoefent, in opdracht van [appellante] gestart met het trainen van [het paard] .

6.1.3.

In augustus 2010 heeft [appellante] [het paard] overgebracht naar en vanaf dat moment gestald bij de stal van [de vennootschap] . [geïntimeerde 4] heeft daar haar training van [het paard] voortgezet.

6.1.4.

[geïntimeerde 4] heeft [het paard] tot medio 2013 getraind. Vanaf juli 2013 heeft [naam amazone] (hierna: [naam amazone] ), een medewerkster van [de vennootschap] , [het paard] bereden.

6.1.5.

Op 31 januari 2014 heeft [appellante] [het paard] bij de stal van [de vennootschap] opgehaald en opnieuw gehuisvest bij stal [naam van de stal] .

6.1.6.

In een e-mail van 14 februari 2014 heeft [appellante] haar overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde 4] ontbonden en [geïntimeerde 4] aansprakelijk gesteld. In deze e-mail schrijft (de advocaat van) [appellante] onder meer:

“[…] Namens cliënte ontbind ik bedoelde overeenkomsten van opdrachten en wel op grond van wanprestatie ex artikel 74, Boek 6, BW en sommeer u om mee te werken aan het ongedaan maken van de verbintenissen inhoudende tot terugbetaling van al hetgeen cliënte reeds aan u heeft betaald. Tevens houdt cliënte u aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade, waaronder verstaan de waardevermindering van het paard. Het paard ‘ [het paard] ’ vertegenwoordigde een waarde ad circa 250.000,00 - 300.000,00 euro en is door uw toedoen thans nagenoeg niets meer waard. […]”

6.1.7.

Vervolgens heeft [appellante] in een brief van 24 februari 2014 [de vennootschap] aansprakelijk gesteld. In deze brief is eveneens het in rov. 6.1.6. weergegeven citaat opgenomen.

6.1.8.

In een e-mail van [specialist] van 24 maart 2014 aan [appellante] staat onder meer het volgende:

Het is spijtig genoeg onmogelijk om een exacte tijdfactor te plaatsen op de vastgestelde schade aan het kaakbeen bij [het paard] . Dit kan zowel op enkele weken als over verloop van meerdere maanden/jaren ontstaan zijn. Op de valreep hangt alles af van de grootte van de druk die een bit uitgeoefend heeft in de mond. Desondanks toont het botweefsel aan de rechter lagen een eerder onregelmatig afgelijnd karakter wat indicatief kan zijn voor een nog actief proces in het beschadigde beenweefsel. Dit kan erop wijzen dat deze letsels slechts enkele weken oud zijn. Op de linker lagen is deze nieuwbeenvorming veel rustiger wat erop wijst dat de letsels veel ouder zijn en het proces tot rust gekomen is. (…)

6.1.9.

In een e-mail van [specialist] van 7 februari 2015 aan [appellante] staat onder meer het volgende:

(…) Wanneer het metaal van een bit contact maakt met het slijmvlies in de mond dat bovenop het kraakbeen ligt, dan kunnen krachten uitgeoefend worden op alle onderliggende structuren zijnde mondslijmvlies, beenvlies en betweefsel. (…) Diezelfde kracht uitgeoefend door het bit kan het mondslijmvlies letterlijk verpletteren waardoor het na verloop van tijd afsterft en er eveneens een opening/defect/wonde in het slijmvlies ontstaat. De slijmvliesletsels van [het paard] op jouw foto’s zijn geen acute verwondingen, lees: niet ontstaan binnen een tijdsbestek van 1-2 dagen. De randen van de verwonding in de mond zijn grijzig-geel wat erop duidt dat er reeds een langere tijd over gegaan is (meerdere dagen) om dit stadium te bereiken. De kleur wijst op afgestorven weefsel als gevolg van ernstige druk (verplettering dus).

De aangerichte schade kan echter nog een stuk verder gaan. De uitgeoefende kracht kan ook het botvlies beschadigen wat een ontsteking van het botvlies veroorzaakt dat op zijn beurt aanleiding kan geven aan het ontstaan van die zogenaamde nieuwbeenvormingen. (…) Dit verklaart de verdikkingen op de onderkaak van [het paard] . (…) Op basis van de grootte van de aanwezige nieuwbeenvormingen bij [het paard] kan je makkelijk concluderen dat een bestaande ontsteking weken, om niet te zeggen maanden werd in stand gehouden door het repetitief uitoefenen van te grote krachten op het botvlies door onoordeelkundig gebruik van een bit.

De bewering dat het paard hier geen pijn van gehad heeft is absolute onzin. Wel is het mogelijk dat [het paard] het nooit echt getoond heeft dat hij pijn had. Het spijtige is dat paarden meesters zijn in het maskeren van ongemakken die ontstaan in hun mond. Vaak zullen ze pas symptomen van pijn uiten wanneer de situatie echt escaleert. Daarom zijn te weinig ruiters bewust van wat zo’n bit in de mond echt kan aanrichten. Iemand met ervaring moet echter wel in staat zijn om aan te voelen hoe comfortabel een paard in de mond is: achter het bit lopen, in het bit gaan hangen, een bit asymmetrisch in de mond nemen zijn allemaal signalen dat er iets niet juist zit in de mond en voldoende reden om eens te controleren wat dit exact is.

Het klopt wel wat de dierenarts beweert dat je dergelijk nieuwbeenvormingen kan verwijderen waardoor paarden opnieuw makkelijker berijdbaar zijn met een bit. (…) Het is effectief zo dat deze ingreep ook bij [het paard] mogelijk zou zijn waardoor die een veel hoger bitcomfort in de mond kan krijgen en opnieuw in de sport actief kan worden.

(…)

De kracht uitgeoefend door het bit kan zo groot zijn dat het botvlies verpletterd wordt en afsterft. Hierdoor verliest het onderliggende bot een deel van zijn bloedvoorziening. Vaak is de uitgeoefende kracht zo groot dat ook een deel van het botweefsel verpletterd wordt en afsterft. Dit resulteert in een proces dat men “botsekwestratie” noemt. Het lichaam gaat daarop het afgestorven weefsel afstoten waardoor dit ofwel resorbeert (botresorptie), ofwel ‘actief naar buiten geduwd wordt’ doorheen het meestal eveneens afgestorven slijmvlies. (…) Dit verloren gegaan botweefsel wordt meestal niet meer opnieuw aangemaakt waardoor zo’n dier achterblijft met een blijvende indeuking van het bot. Ik ben er zeker van dat ook een dergelijk proces van diepe botschade zich bij [het paard] afgespeeld heeft. Opnieuw zal elke dierenarts met een beetje verstand van zijn vak u kunnen vertellen dat dit proces van botsekwestratie en/of resorptie afgestorven botschilfer zich over langere tijd (dagen, weken) afspeelt. (…)

Het zou mij verwonderen dat er ooit echt in de mond gekeken werd. Mocht dit wel het geval geweest zijn dan moeten daar medische dossiers van zijn die dit ondersteunen. (…)

6.1.10.

Bij beschikking van 19 januari 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een voorlopig deskundigenonderzoek gelast, prof. dr. Pieter Brama (hierna: Brama) tot deskundige benoemd en aan de deskundige onder meer de volgende vragen voorgelegd:

“1. Is bij [het paard] letsel (zowel fysiek als psychisch) aanwezig (geweest) in de mond en/of aan de flanken?

2. Zo ja, is er sprake van blijvend letsel?

3. Wat zijn de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de oorzaak van en het moment van ontstaan van het letsel (zowel fysiek als psychisch) van [het paard] ?

4. Wat zijn de bevindingen van de deskundige omtrent de huidige inzetbaarheid van [het paard] en de verwachting daarvan voor de toekomst?(…)

6.1.11.

In het deskundigenbericht van Brama van 6 februari 2018 staat onder meer het volgende:

Samenvatting beantwoording vragen Gerechtshof (…)

De deskundige antwoordt dat, na bestudering van de aangeleverde informatie en het beeldmateriaal, aannemend dat deze correct zijn, het waarschijnlijk is dat fysiek letsel aan de buikwand/flank aanwezig was op 15 januari 2014. De deskundige antwoordt ook dat het waarschijnlijk is dat fysiek letsel in de mond/lagen aanwezig was voor 31 januari 2014.

Ten tijde van het onderzoek ter plaatse aan [het paard] op 5 juli 2017 constateert de deskundige geen fysiek letsel aan de buikwand/flank.

De deskundige constateert tijdens dit onderzoek dat er fysiek letsel aan de mond/lagen is. Het is naar de mening van de deskundige onwaarschijnlijk dat dit letsel in de mond/de lagen alsnog volledig zal verdwijnen in de nabije toekomst.

De deskundige merkt op dat dit letsel aan de mond/lagen in zijn ervaring en in de vakliteratuur niet altijd hoeft te leiden tot het hebben van klinische klachten. Soms worden deze letsels gevonden als toevalsbevinding zonder duidelijke klinische klachten.

Het is overigens voor de deskundige wel aannemelijk om te veronderstellen dat de letsels in de mond door gebruik van het bit veroorzaakt zijn.

Het is voor de deskundige niet mogelijk om te beoordelen of dit letsel in de mond/lagen ook daadwerkelijk klinische gevolgen heeft op dit moment en daarmee beperkingen oplevert voor het presteren van [het paard] op dit moment en in de toekomst. De deskundige is ook van mening dat hij niet kan beoordelen of [het paard] psychische letsel heeft. Mogelijk zouden het betrekken van een paardengedragsdeskundige en het hervatten van de training kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vragen. (…)

(…)

3b: Oorzaak fysiek letsel mond/lagen

De deskundige antwoordt dat het aannemelijk is dat de door de deskundige en andere dierenartsen beschreven en mogelijk geconstateerde letsels in de mond veroorzaakt zijn door het gebruik van bit en/of stang-trens combinaties.

(…)

3d: moment van ontstaan fysiek letsel mond:

De deskundige antwoordt dat het aannemelijk is dat het ontstaan van fysiek letsel in de mond van [het paard] voor 31 januari 2014 ligt.

6.1.12.

In het veterinair dossier dat [geïntimeerden] heeft ingebracht staat onder meer:

(…)

28-12-10 Tandarts: verdoofd, wolfstanden getrokken, geveild, zeer slecht

(…)

02-04-13 tandarts [tandarts]

(…)

07-11-13 tandarts [tandarts]

(…)

De procedure bij de rechtbank

6.2.1.

In de procedure bij de rechtbank vorderde [appellante] (samengevat) om [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 247.500, te vermeerderen met rente, althans een in goede justitie te bepalen som, met veroordeling van [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] in de buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten.

6.2.2.

Aan deze vordering heeft [appellante] (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] heeft met [geïntimeerde 4] en met [geïntimeerden] een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan zij verplicht zijn zorg te dragen voor een deugdelijke verzorging en training van het paard, waaronder het preventief voorkomen van verwondingen en gebreken. Naast verzorging en training van het paard waren [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] belast met de instructie van [geïntimeerde 4] en stalamazone [naam amazone] .

[geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] hebben het paard verwond door het verkeerd (op een excessieve en dieronvriendelijke methode) te (laten) berijden (letsel aan de buik door te agressief spoorgebruik en onherstelbare beschadiging aan de kaak door extreem gebruik van bit) en hebben nagelaten tijdig veterinaire hulp in te schakelen. Het handelen van [naam amazone] dient aan [geïntimeerde 4] en aan [de vennootschap] te worden toegerekend op grond van artikel 6:67 BW, respectievelijk 6:170 BW.

Medio juni 2013 heeft [geïntimeerde 4] aan [appellante] medegedeeld dat zij het niet meer zag zitten met het paard en wilde stoppen met de training. Het paard zou sterk in de mond zijn en niet meer goed presteren. Vanaf september 2013 is de training van het paard aangepast en is het paard niet meer bereden met stang en trenshoofdstelsel, omdat het volgens [naam amazone] te sterk in de mond reageerde. Nu de problemen dateren van in ieder geval juni 2013, is [geïntimeerde 4] eveneens verantwoordelijk en aansprakelijk voor de schade. Voorts blijkt volgens [appellante] uit het feit dat in 2010 de wolfstanden los zaten en moesten worden getrokken en dat in 2011 Mirre tinctuur is gebruikt, dat de problemen in de mond wegens onjuist gebruik van bit en/of stang en trens toen al speelden.

Door het handelen dan wel nalaten van [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] is onherstelbaar letsel aan de mond en flanken van haar paard [het paard] toegebracht. [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] zijn hiervoor aansprakelijk uit hoofde van de met hen gesloten overeenkomst van opdracht dan wel op grond van onrechtmatige daad. [appellante] vordert de waardevermindering van het paard dat volgens haar vanwege het letsel niet langer aan dressuurwedstrijden kan meedoen.

6.2.3.

[geïntimeerde 4] heeft aangevoerd dat is overeengekomen dat zij [het paard] trainde en dat [het paard] werd verzorgd door de stalhouder. [geïntimeerde 4] heeft betwist dat zij het paard heeft verwond door het verkeerd te berijden. [geïntimeerden] heeft betwist het paard onvoldoende te hebben verzorgd en/of gecontroleerd en stelt dat tweemaal per jaar gebitscontrole werd uitgevoerd en dat regelmatig (zo om de maand) de dierenarts is langs geweest.

Volgens [geïntimeerden] bereed [naam amazone] na het vertrek van [geïntimeerde 4] in eerste instantie in haar vrije tijd en in opdracht van [appellante] het paard enkel recreatief. Pas vanaf december 2013 heeft [naam amazone] [het paard] getraind en bereden als werknemer van [de vennootschap] en heeft [de vennootschap] daarvoor kosten in rekening gebracht bij [appellante] .

[geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hebben betwist dat [geïntimeerde 4] in juni 2013 heeft medegedeeld dat het paard sterk in de mond zou zijn en dat [naam amazone] in september 2013 heeft medegedeeld dat het paard te sterk in de mond reageert. [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] stellen nooit een signaal van pijn in de mond te hebben opgemerkt en wijzen erop dat ook de tandarts bij controles in april en november 2013 niets heeft opgemerkt.

Zij betwisten verder de (hoogte van) de schade en het causaal verband. Volgens [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] had [het paard] medio 2013 zijn beste tijd als wedstrijdpaard gehad en heeft het letsel in de mond geen klinische gevolgen en geen invloed (gehad) op de prestaties van het paard.

Tot slot beroepen [geïntimeerden] zich erop dat bij het trainen en berijden van een dressuurpaard in de aanloop naar wedstrijdniveau Z het gebruikelijk, zo niet noodzakelijk, is om te trainen met stang en bit (en dat [appellante] dit ook beaamt), dat [appellante] de stang en trens zelf heeft aangeschaft en zij [het paard] ook zelf met stang en trens heeft bereden (zodat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst althans sprake is van eigen schuld aan de zijde van [appellante] ).

6.2.4.

In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van onherstelbaar letsel bij [het paard] , het gevorderde afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde 4] en van [geïntimeerden]

De procedure in hoger beroep

6.3.1.

Bij beschikking van 19 januari 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een voorlopig deskundigenonderzoek gelast en bepaald dat [appellante] het voorschotbedrag van € 6.519,- inclusief btw dient te betalen. Bij beschikking van 30 november 2017 heeft het hof bepaald dat [appellante] een aanvullend voorschot van € 7.929,540 dient te betalen. Bij eindbeschikking van 12 juli 2018 heeft het hof de verzoeken tot het benoemen van een paardentaxateur als deskundige en tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen en de beslissing omtrent de proceskosten aangehouden tot de uitspraak in de bodemprocedure.

6.3.2.

[appellante] heeft in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd. Met grief I betoogt [appellante] dat zij met het deskundigenbericht van Brama (in aanvulling op de rapporten van [specialist] en [taxateur] ) voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [het paard] onherstelbaar mondletsel heeft opgelopen. Grief II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat onherstelbare letselschade aan de flanken onvoldoende is onderbouwd. In grief III.1 betoogt [appellante] dat [de vennootschap] wanprestatie heeft gepleegd door niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. In grief III.B betoogt zij hetzelfde ten aanzien van [geïntimeerde 4] . Volgens grief III.C heeft de rechtbank niet onderkend dat [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] met genoemde gedragingen een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens [appellante] . Volgens grief III.D dient de bewijslast voor het causaal verband tussen de gedragingen en de schade te worden omgekeerd, althans dient het hof van een bewijsvermoeden uit te gegaan dat de schade zonder de gedragingen van [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] niet zou zijn opgetreden. Met grief III.E betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] persoonlijk aansprakelijk zijn omdat zij in persoon belast waren met de verzorging van [het paard] en de training van [het paard] en [geïntimeerde 4] . In grief III.F staat dat de schade dient te worden berekend door de waarde van [het paard] op 31 januari 2014 te vergelijken met de hypothetische waarde op diezelfde datum zonder blijvend letsel. Grieven IV en V richten zich tegen het afwijzen van de vorderingen in eerste aanleg, althans tegen het niet toewijzen van een lager bedrag dan gevorderd en verwijzen daarbij naar de eerdere grieven. Grief VI richt zich tegen het afwijzen van de buitengerechtelijke kosten en grief VII tegen het afwijzen van de proceskosten.

6.3.3.

[appellante] heeft - na eiswijziging - geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en na eiswijziging gevorderd:

- [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:

 een bedrag van € 248.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente (wegens waardevermindering van [het paard] );

 een bedrag van € 8.097,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen (producties 5 en 6);

 een bedrag van € 14.448,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2018;

- [de vennootschap] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 40.406,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2014, althans 9 januari 2019;

- [geïntimeerde 4] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 38.223,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2014, althans vanaf 9 januari 2019;

- [geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van beide instanties en in de verzoekschriftprocedure en tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis onverschuldigd aan hen heeft voldaan.

6.3.4.

Aan de vorderingen van € 40.406,- op [de vennootschap] en van € 38.223,- op [geïntimeerde 4] heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] alle facturen die [appellante] aan hen heeft voldaan terug dienen te betalen op grond van een uit de ontbinding voortvloeiende verbintenis tot ongedaanmaking ex artikel 6:271 BW. De gevorderde € 14.448,40 en € 2.933,79 (van de gevorderde € 8.097,79) betreffen volgens [appellante] de kosten van deskundigen (voor het vaststellen van de aansprakelijkheid en de schade) op grond van artikel 6:96 lid 1 BW en/of 6:96 lid 2 sub b BW. Het overige deel van de gevorderde € 8.097,79, zijnde € 5.164,- betreft de kosten van dierenarts [dierenarts] gedurende de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] gestald stond. Deze kosten zijn volgens [appellante] nodeloos gemaakt en [dierenarts] heeft volgens [appellante] ondeugdelijk werk verricht waarvoor [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] als opdrachtgever en verzorger van [het paard] volgens [appellante] aansprakelijk zijn.

6.3.5.

[geïntimeerde 4] en [geïntimeerden] hebben in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal voor zover relevant worden besproken bij de beoordeling van de grieven.

Bevoegde rechter en toepasselijk recht

6.4.

[geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] zijn woonachtig, althans gevestigd in Nederland en [appellante] is woonachtig in de Verenigde Staten. Op grond van artikel 4, eerste lid van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Herschikking EEX-verordening) is de Nederlandse rechter bevoegd om op de vorderingen op [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] te beslissen.

Voor de vraag welk recht van toepassing is op deze zaak geldt de EG-Verordening nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (verder: Rome I-Vo). Het debat van partijen is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep louter gebaseerd op Nederlands recht. [appellante] heeft bovendien geen grief gericht tegen het feit dat de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast. Daaruit maakt het hof op dat partijen kiezen voor toepassing van Nederlands recht in de zin van artikel 3 lid 1 Rome I-Vo, hetgeen in dit geval is toegestaan.

Eisvermeerdering

6.5.

[geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

Beoordeling van de grieven

het letsel

6.6.1.

Het hof is van oordeel dat uit het deskundigenbericht van Brama voldoende blijkt dat [het paard] blijvend mondletsel heeft opgelopen. De deskundige concludeert op basis van zijn eigen onderzoek van [het paard] op 5 juli 2017 en beoordeling van de beschikbare röntgen en CT-beelden dat sprake is van benig letsel aan de lagen/mond in de gradaties 4 en 5 op de schaal van Cook (2011). Schaal 4 is gedefinieerd als “moderate: Exotoses 2-4 mm in height or width” en schaal 5 als “severe: Exotoses 4 mm or greater in height or width or a loss of bone from sequestrum formation”.

Brama acht het aannemelijk dat het letsel is ontstaan vóór 31 januari 2014 op basis van de verklaringen van dierenarts [dierenarts 2] van 5 februari 2014 en van specialist [specialist] van 13 februari 2014. Brama acht het aannemelijk dat dit letsel blijvend is omdat het aansluit en vergelijkbaar is met mogelijke bevindingen van andere dierenartsen die [het paard] over een periode van ruim drie jaar (februari 2014 tot juli 2017) herhaaldelijk klinisch hebben onderzocht. Bestudering van de beschikbare röntgenfoto’s en CT opnamen door Brama over de tijdsperiode van ruim drie jaar ondersteunen de klinische bevindingen van Brama en andere deskundigen en suggereren volgens Brama dat sprake is van één en hetzelfde letsel over een tijdsperiode van ruim drie jaar (p. 27 van het rapport).

Op basis van voornoemde constateringen van Brama gaat het hof ervan uit dat [het paard] blijvend mondletsel heeft opgelopen.

6.6.2.

Voorts stelt het hof op basis van het deskundigenbericht van Brama vast dat geen sprake is van blijvend letsel aan de buikwand/flanken van [het paard] . Brama concludeert dat er ten tijde van het door hem op 5 juli 2017 verrichte onderzoek geen letsel aanwezig was op de buikwand/flanken. Indien er in de periode daarvoor letsel was dan heeft dat zich dat op 5 juli 2017 volledig klinisch hersteld volgens Brama. Tijdens het rijden is Brama geen overduidelijke overgevoeligheid of ongevoeligheid van de huid ter plaatse opgevallen. Dat goed mogelijk is dat [het paard] zich het letsel aan de flanken zal blijven herinneren en/of sprake is van psychische schade als gevolg daarvan, heeft [appellante] in dit licht onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat grief 2 faalt.

de schade

6.7.1.

Nu vaststaat dat [het paard] blijvend mondletsel heeft opgelopen, dient te worden beoordeeld of dit is veroorzaakt doordat [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] de contractuele verplichtingen jegens [appellante] niet (voldoende) zijn nagekomen, althans [geïntimeerden] en/of [geïntimeerde 4] onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld en tot welke schade dat heeft geleid. Verder dient te worden beoordeeld of de overeenkomsten met [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] terecht zijn ontbonden en welke financiële gevolgen dat heeft.

Met het oog op het vervolg van de procedure en vanuit proceseconomisch oogpunt zal het hof eerst beoordelen welke van de gevorderde schadeposten wel of niet als gevolg van het blijvend mondletsel voor vergoeding in aanmerking zouden komen indien de aansprakelijkheid van een of meer geïntimeerde(n) in deze procedure zou komen vast te staan.

6.7.2.

[appellante] heeft als schadepost waardevermindering van [het paard] opgevoerd. Volgens [appellante] was [het paard] op 31 januari 2014 € 248.500,- waard zonder het geconstateerde letsel in de mond en € 1.500,- met het letsel. Ter onderbouwing hiervan verwijst [appellante] naar een taxatierapport van [taxateur] van 17 maart 2014. [taxateur] taxeert het paard op basis van behaalde wedstrijdresultaten eind 2010 op € 150.000,- en op 20 februari 2014 op een bedrag van € 1.500,-. Daarbij gaat [taxateur] ervan uit dat op 20 februari 2014 een verdere carrière als wedstrijdpaard is uitgesloten en er blessures zijn aan de onderkaak. Indien deze blessures in voldoende mate herstellen dan taxeert [taxateur] het paard op € 3.000,- als recreatiepaard.

6.7.3.

Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. Om vast te kunnen stellen in hoeverre het einde van de carrière van [het paard] als wedstrijdpaard het gevolg is van het letsel aan de mond, dient vast te worden gesteld of en zo ja in hoeverre de prestaties en inzetbaarheid van [het paard] zijn verminderd als gevolg van dat letsel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] hebben betoogd dat [het paard] medio 2013 al geruime tijd over zijn hoogtepunt als wedstrijdpaard heen was en dat het letsel in de mond niet heeft geleid tot klinische klachten en verminderde inzetbaarheid of prestaties van [het paard] .

Brama concludeert in zijn rapport dat het voor hem niet mogelijk is “om te beoordelen of dit letsel in de mond/lagen ook daadwerkelijk klinische gevolgen heeft op dit moment en daarmee beperkingen oplevert voor het presteren van [het paard] op dit moment en in de toekomst” Hij merkt daarbij op dat blijvend letsel niet per definitie ook klinische klachten hoeft te veroorzaken bij [het paard] of van invloed hoeft te zijn op de huidige en toekomstige inzetbaarheid van [het paard] . In het rapport is onder meer het volgende opgenomen (p. 32/33)

(…) Tijdens het klinisch onderzoek heeft de deskundige geen abnormale gevoeligheid van het lagen gebied links en rechts geconstateerd gedurende het herhaaldelijk uitvoeren van manuele druk (zonder sedatie van het paard). Gedurende het eten van aangeboden voer zijn geen afwijkingen geconstateerd door deskundige. Ook heeft deskundige geen afwijkend gedrag, dat zou kunnen duiden op abnormale gevoeligheid kunnen observeren tijdens het plaatsen van stang en trens gedurende het rijklaar maken.

De deskundige heeft tijdens het berijden van [het paard] door de aanwezige ruiter met verschillende teugel spanningen, verzameling en aanspanning geen conflictgedrag geconstateerd dat uiting gaf door middel van lip/mond bewegingen, open mond/gapen, oorpositie, staartbewegingen/zwiepen, hoofdschudden, scheef houden hoofd zoals dat beschreven is in de literatuur als mogelijke reactie bij abnormale gevoeligheid.

Het is echter onmogelijk voor de deskundige om een oordeel te geven omtrent de huidige inzetbaarheid van [het paard] op zijn historisch niveau, laat staan de verwachting voor de toekomst gebaseerd op deze bevindingen. Het paard [het paard] is op dit moment ongetraind en daarmee is het berijden van [het paard] door de ruiter gedurende het onderzoek ter plaatse slechts een momentopname van een werkniveau dat niet vergelijkbaar is met het gewenste werkniveau van [het paard] . De deskundige kan dus niet beoordelen of de letsels in de mond op een intensiever hoger werkniveau nu of in de toekomst wel of niet resulteren in pijn, stress en conflictgedrag. De deskundige is van mening dat alleen het opnieuw starten van de training en het objectief observeren van [het paard] , terwijl deze progressie maakt tot op het historisch niveau, hierin mogelijk verduidelijking kan geven omtrent de huidige inzetbaarheid en verwachte inzetbaarheid voor de toekomst.(…)”

Dat er sprake is van (blijvende) klinische klachten (als gevolg van het blijvend letsel in de mond) heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld. Het taxatierapport van [taxateur] gaat daarop niet (voldoende) in.

Brama concludeert in zijn rapport dat het voor hem niet mogelijk is “om te beoordelen of dit letsel in de mond/lagen ook daadwerkelijk klinische gevolgen heeft op dit moment en daarmee beperkingen oplevert voor het presteren van [het paard] op dit moment en in de toekomst.”

Brama heeft ook bij het berijden van [het paard] geen klinische klachten geconstateerd. Om te kunnen vaststellen of dergelijke klachten er wel zijn bij het deelnemen aan wedstrijden, dient [het paard] volgens Brama te worden getraind tot zijn historisch niveau. Dat dit is gebeurd sinds het uitbrengen van het rapport van Brama op 6 februari 2018, is gesteld nog gebleken. [appellante] heeft er kennelijk voor gekozen om dat niet te doen, hetgeen begrijpelijk is gezien de hogere leeftijd van [het paard] , maar voor haar rekening en risico komt.

Dat er sprake is van andere (klinische) klachten (als gevolg van het blijvend letsel in de mond) blijkt nergens uit en heeft [appellante] daarmee eveneens onvoldoende gesteld.

Nu [appellante] onvoldoende heeft gesteld dat het blijvend letsel in de mond (klinische) klachten tot gevolg heeft gehad, is eveneens onvoldoende gesteld dat [het paard] als gevolg van het blijvend letsel in de mond minder inzetbaar is als wedstrijdpaard of recreatiepaard. De waardevermindering die [appellante] op deze stelling baseert, komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking, (in geval de aansprakelijkheid in deze procedure voor het letsel in de mond zou komen vast te staan).

Nu [appellante] niet heeft voldaan aan haar stelplicht en voor een onderzoek naar (klinische) klachten bij het deelnemen aan wedstrijden nodig is dat [het paard] is getraind tot zijn historisch niveau, zal het hof hiervoor geen deskundigenonderzoek gelasten.

Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] nog gesteld het enkele feit dat dit ernstige letsel in de mond bestaat en de onzekerheid rond de gevolgen daarvan, kunnen zorgen voor een waardevermindering. Het hof passeert deze stelling. [appellante] heeft deze stelling niet in de memorie van grieven en daarmee te laat, want in strijd met de twee conclusie regel, ingenomen. Zij heeft deze stelling bovendien onvoldoende onderbouwd.

6.7.4.

Naast de waardevermindering van [het paard] heeft [appellante] aan schadeposten gevorderd een bedrag van € 8.097,79 met rente, zijnde de betaalde facturen achter de producties 5 en 6 in hoger beroep en de kosten van deskundige Brama van € 14.448,40 met rente. De facturen achter productie 5 van € 2.933,79 betreffen volgens [appellante] facturen van deskundigen die geheel of gedeeltelijk verband houden met werkzaamheden en redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.

Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 1 b BW naar het oordeel van het hof slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover ze geheel verband houden met de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Het gedeelte van de (kosten op de) facturen dat daarmee geen verband houdt, komt niet voor vergoeding in aanmerking.

6.7.5.

De facturen achter productie 6 betreffen facturen van dierenarts [dierenarts] over de periode dat [het paard] gestald stond bij [de vennootschap] . Dat en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt als gevolg van of in verband met het gesteld letsel in de mond heeft [appellante] niet nader toegelicht en blijkt ook niet uit deze facturen. Dat deze kosten ad € 5.164 nodeloos zijn gemaakt en/of [dierenarts] hiervoor ondeugdelijk werk heeft verricht heeft [appellante] daarmee naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Deze kosten hebben betrekking op de periode voordat het letsel aan het licht kwam. Dat deze kosten desondanks moeten worden aangemerkt als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade is gesteld noch gebleken. De vordering tot betaling van deze kosten ad € 5.164 komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

6.7.6.

De kosten van Brama acht het hof in redelijkheid gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking indien de aansprakelijkheid in rechte wordt vastgesteld (ook indien niet komt vast te staan dat schade is geleden, zie HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586).

6.7.7.

Indien de aansprakelijkheid voor het blijvend letsel in de mond in deze procedure zou komen vast te staan, dan komen aan schadeposten dus voor vergoeding in aanmerking de kosten van Brama van € 14.448,40 plus rente en het deel van de facturen van € 2.933,79 voor zover dat geheel verband houdt met werkzaamheden en redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid, hetgeen [appellante] nader dient te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.Het hof zal [appellante] hiertoe de gelegenheid bieden door de zaak naar de rol te verwijzen voor het nemen van een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante] , waarna [geïntimeerden] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordmemorie te reageren.

Het hof zal hierna - in het kader van de aansprakelijkheid en het beroep op ontbinding - beoordelen tot welke verplichtingen [geïntimeerde 4] en [de vennootschap] zich hebben verbonden en de gestelde tekortkomingen beoordelen.

Aansprakelijkheid - Wat zijn partijen overeengekomen

6.8.1.

[appellante] en [de vennootschap] zijn het erover eens dat zij een overeenkomst hebben gesloten die liep van augustus 2010 tot 31 januari 2014. Op grond daarvan heeft [de vennootschap] de verplichting op zich genomen om tegen betaling door [appellante] [het paard] te stallen en te verzorgen. Volgens [de vennootschap] bestonden haar verplichtingen onder meer uit het geven van voer, bieden van onderdak (schone stal) en voldoende beweging (paddock en/of stapmolen), het poetsen van het paard en krabben van de hoeven en het bieden van (preventieve) medische verzorging. [de vennootschap] stelt haar preventieve medische verzorging voldoende te hebben ingericht met een halfjaarlijkse tandartscontrole en een regelmatige controle door de dierenarts. [appellante] heeft voornoemde omschrijving van de contractuele verplichtingen van [de vennootschap] niet betwist, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.Over het antwoord op de vraag in hoeverre [de vennootschap] was gehouden [appellante] te informeren over medische verrichtingen verschillen partijen van mening. Het hof komt daarop hierna terug in rov. 6.10.1.

6.8.2.

Partijen zijn het er verder over eens dat [appellante] en [geïntimeerde 4] een overeenkomst hadden gesloten die liep van 2006 tot en met juli 2013, op grond waarvan [geïntimeerde 4] tegen betaling door [appellante] het berijden en trainen van [het paard] voor haar rekening nam. Dit heeft [geïntimeerde 4] gedaan totdat zij medio 2013 de overeenkomst heeft beëindigd. Door deze overeenkomst had [de vennootschap] minder kosten aan beweging van [het paard] in de paddock en/of stapmolen en daarom kreeg [appellante] korting op het standaard tarief. Over de maanden december 2013 en januari 2014 heeft [appellante] weer het volle tarief voldaan en viel het berijden van [het paard] door [naam amazone] onder de verantwoordelijkheid van [de vennootschap] . Ook hierover zijn partijen het eens. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het berijden van [naam amazone] over de periode juli 2013 tot en met november 2013 (geheel of gedeeltelijk) op verzoek van [appellante] en buiten [de vennootschap] om dan wel onder verantwoordelijkheid van [de vennootschap] is geschied.

6.8.3.

Naast de overeenkomst tot het stallen en verzorgen van [het paard] , heeft [appellante] [de vennootschap] losse opdrachten gegeven om [geïntimeerde 4] en/of [het paard] te trainen tegen betaling per uur. Dit betrof met name de periode augustus 2010 – september 2012 (daarna is nog slechts eenmaal een uur les gegeven in mei 2013).

Maatstaf

6.9.

Het hof kwalificeert het uitvoeren van voornoemde verplichtingen van [de vennootschap] en van [geïntimeerde 4] tegen betaling als een overeenkomst van opdracht. Dit betekent dat [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] bij de uitoefening van hun werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dienen te nemen. Daarbij staat de norm van de redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar centraal. Het enkele feit dat [de vennootschap] volgens [appellante] een gerenommeerde stal is, maakt naar het oordeel van het hof niet dat een andere, strengere maatstaf zou moeten worden gehanteerd. Dat een dergelijke strengere maatstaf zou moeten worden gehanteerd is door [appellante] onvoldoende onderbouwd.

Indien en voor zover de overeenkomst tussen [appellante] en [de vennootschap] tevens (deels) kwalificeert als een overeenkomst van bewaarneming, maakt dat bovengenoemde maatstaf niet anders. Ook de bewaarnemer moet bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht nemen. De verplichting van de bewaarnemer om de zaak terug te geven in de staat waarin hij haar heeft ontvangen uit artikel 7: 605 lid 4 maakt dat niet anders. Dit betreft naar het oordeel van het hof, zeker in geval van bewaarneming van een levend dier, een inspanningsverbintenis die eveneens heeft te gelden voor de opdrachtnemer die de opdracht heeft een zaak te verzorgen.

Gestelde tekortkoming – onvoldoende registreren van en informeren over medische behandelingen

6.10.1.

[appellante] heeft in het kader van haar verwijt over onvoldoende medische verslaglegging en communicatie gesteld dat op 31 december 2010 de wolfstanden bij [het paard] zijn getrokken en op 4 april 2011 Mirre tinctuur is gebruikt bij [het paard] zonder dat kan worden achterhaald wat hiervoor de medische aanleiding was en zonder dat dit uit de factuur blijkt of dat zij daarover anderszins is geïnformeerd.

In hoeverre [de vennootschap] was gehouden medische handelingen aan [het paard] te registreren en aan [appellante] te rapporteren, hangt af van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex).

Het hof is van oordeel dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelende stalhouder in het kader van de (medische) verzorging van andermans paard over het algemeen mag worden verwacht dat bij het laten uitvoeren van medische behandelingen anders dan een standaard controle, de eigenaar van het paard wordt geïnformeerd over de aanleiding daartoe en de uitvoering daarvan. De omstandigheid dat [appellante] hierom nooit heeft gevraagd naar aanleiding van de vermelding van medische kosten op de facturen maakt dat in dit geval niet anders. Uit de facturen blijkt weliswaar dat een medische controle heeft plaatsgevonden, maar niet (steeds) of iets afwijkends is geconstateerd zodat de factuur tevens een standaard controle kan betreffen en [appellante] hieruit niet heeft hoeven opmaken dat dit anders was. Om deze reden faalt ook het verweer van [geïntimeerden] dat [appellante] hierover niet tijdig heeft geklaagd.

Het hof passeert het verweer van [geïntimeerden] dat het trekken van wolfstanden en het voorschrijven van Mirre tinctuur geen medische handelingen betreffen. Daartoe verwijst het hof naar het deskundigenrapport van Brama. Brama noemt het trekken van wolfstanden een “invasieve chirurgische ingreep” (p. 36). Volgens Brama worden wolfstanden alleen op jongere leeftijd preventief getrokken (p. 36) en is het ongebruikelijk dat wolfstanden los zitten zonder verdere klinische bevindingen (p. 37), terwijl een vaak voorkomende medische indicatie hiervoor kan zijn problemen met bit acceptatie en verzet (p. 36). Bovendien wijst Brama erop dat Mirre tinctuur in zijn ervaring vaak wordt gebruikt bij slijmvliesbeschadigingen en/of defecten in de mond van het paard (p. 37).

Het feit dat [de vennootschap] heeft nagelaten [appellante] over de aanleiding daarvoor en de uitvoering daarvan te informeren, levert naar het oordeel van het hof een tekortkoming op van [de vennootschap] .

Gestelde tekortkoming – verkeerd (met excessief gebruik van het bit) (laten) berijden [het paard] en/of onvoldoende (medische) controle

6.10.2.

Volgens [appellante] is het letsel in de mond bij [het paard] ontstaan in de periode vanaf augustus 2010 tot 31 januari 2014, zijnde de periode dat [het paard] gestald was bij [de vennootschap] . Hieruit blijkt volgens [appellante] dat [geïntimeerde 4] en/of [geïntimeerden] het paard hebben verwond door het verkeerd (met excessief gebruik van het bit) te (laten) berijden en hebben nagelaten tijdig veterinaire hulp in te schakelen. Daarbij verwijst [appellante] naar het rapport van Brama. Die acht het “waarschijnlijk dat de geconstateerde benige letsels door lokale en herhaalde druk van het bit en/of stang/trens combinaties veroorzaakt zijn bij [het paard] (p. 30 van het rapport).

6.10.3.

Gezien deze feitelijke grondslag van [appellante] is voor de beoordeling of [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] hun contractuele verplichtingen niet (voldoende) zijn nagekomen van belang om vast te stellen in welke periode het letsel in de mond is ontstaan. Het hof heeft in rov. 6.6.1. reeds overwogen dat het letsel niet na 31 januari 2014 is ontstaan.

Brama stelt in zijn rapport vast dat het letsel voor 31 januari 2014 is ontstaan en merkt op dat benige letsels enige tijd nodig hebben om zich te ontwikkelen waarbij vaak een termijn van enkele weken wordt aangehouden. Daaruit kan het hof niet voldoende precies afleiden in welke periode het letsel in de mond kan zijn ontstaan.

Uit de e-mails van de partijdeskundige [specialist] (zie rov. 6.1.8. en 6.1.9.), die [appellante] heeft ingeschakeld, maakt het hof op dat het letsel over een verloop van meerdere weken, maanden, of jaren kan zijn ontstaan, afhankelijk van de druk die een bit heeft uitgeoefend in de mond. [specialist] ziet in het botweefsel aan de rechter lagen een indicatie voor een op dat moment (zijnde 12 februari 2014, het moment van de röntgenfoto’s) nog actief proces in het beschadigde beenweefsel. Dit kan volgens hem erop wijzen dat deze letsels slechts enkele weken oud zijn. Op de linker lagen is de nieuwbeenvorming volgens [specialist] veel rustiger wat volgens hem erop wijst dat de letsels veel ouder zijn en het proces tot rust gekomen is (e-mail van 24 maart 2014, rov. 6.1.8.).

Gezien deze indicatie gaat het hof ervan uit dat tenminste een deel van het letsel is ontstaan gedurende een periode van tenminste enkele weken tot vlak voor 31 januari 2014 en een ander deel veel langer geleden. Hoe ver de periode waarin het op 12 februari 2014 tot rust gekomen letsel is ontstaan in de tijd teruggaat, kan het hof uit de e-mails van [specialist] niet opmaken, anders dan dat dit maanden of jaren kan zijn, afhankelijk van de druk die is uitgeoefend.

6.10.4.

Wel bevat het rapport van Brama indicaties dat het letsel (ook) al in de periode eind 2010 - medio 2011 is ontstaan. Brama merkt op dat op 28 december 2010 de wolfstanden bij [het paard] zijn getrokken en dat in het veterinair dossier daarbij staat opgenomen “zeer slecht”, hetgeen niet strookt met de stelling dat nooit afwijkingen zijn gevonden in de mond. Een vaak voorkomende medische indicatie voor het trekken van de wolfstanden is volgens Brama problemen met bit acceptatie en verzet. Wolfstanden worden ook wel preventief, zonder medische indicatie getrokken, maar dat wordt dan vaker op jongere leeftijd gedaan, aldus Brama. De deskundige acht het mogelijk dat een ontstekings-/irritatieproces ervoor heeft gezorgd dat beide wolfstanden loszaten en daarom verwijderd moesten worden.

Verder wijst Brama erop dat uit het veterinair dossier blijkt dat op 29 april 2011 tweemaal daags Mirre Tinctuur is voorgeschreven. Dit wordt in zijn ervaring vaak gebruikt bij slijmvliesbeschadigingen / defecten in de mond van het paard en heeft Brama zelf regelmatig voorgeschreven bij letsels aan de lagen. Brama is niet bekend met een ontsmettende werking van het middel, waarop [de vennootschap] zich beroept.

Brama heeft bij [de vennootschap] nadere informatie over de tandartscontroles, de klinische bevindingen van deze controles en de reden van het trekken van de wolfstanden opgevraagd, maar niet gekregen. Tot slot merkt Brama op dat de halfjaarlijkse tandartscontrole en medische verslaglegging waardevolle informatie zouden kunnen geven omtrent de medische status van de mond van [het paard] over de jaren, dat het gebruikelijk en professioneel is om verslaglegging te doen van medische bevindingen en ingrepen, maar dat dit in dit geval mogelijk niet is gebeurd.

Naar het oordeel van het hof rust op [de vennootschap] een verzwaarde motiveringsplicht omdat de feiten zich hebben afgespeeld binnen haar invloedssfeer en behoort [de vennootschap] over deze relevante gegevens te beschikken uit hoofde van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [appellante] . Onderdeel van deze verplichtingen is het halfjaarlijks controleren van het gebit van [het paard] en daarbij hoort naar het oordeel van het hof het bijhouden van medische bevindingen. Aan deze verzwaarde motiveringsplicht heeft [de vennootschap] niet voldaan nu over de jaren 2011 en 2012 in het geheel geen gegevens zijn overgelegd en van de geregistreerde medische controles van 29 december 2010, 2 april 2013 en 7 november 2013 geen verslag is overgelegd, terwijl in de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] stond gestald wel - tenminste tweemaal - een medische ingreep heeft plaatsgevonden. De stelling dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] niets aan [het paard] hebben gemerkt acht het hof hiertoe onvoldoende. Brama merkt op dat het ontbreken van conflictgedrag bij paarden niet altijd betekent dat er geen pijn is en volgens [specialist] heeft [het paard] mogelijk nooit echt getoond dat hij pijn had en zijn paarden meesters in het maskeren van ongemakken die ontstaan in hun mond (rov. 6.1.9.). Volgens [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] kon het letsel alleen met röntgen worden geconstateerd in welk licht de stelling dat de tandarts niets heeft opgemerkt in april en november 2013 evenmin maakt dat voldoende is betwist dat het letsel op dat moment niet aanwezig was.

Gezien voornoemde twee indicaties dat er in 2010 en 2011 problemen waren in de mond van [het paard] , het oordeel van de deskundige dat het gebruikelijk en professioneel is om verslaglegging te doen van medische bevindingen, het gegeven dat [de vennootschap] gehouden was dergelijke medische informatie te verstrekken (rov. 6.10.1) en niet met gegevens komt, gaat het hof voorshands uit van het vermoeden dat het letsel in de mond van [het paard] is ontstaan in de periode dat [het paard] bij [de vennootschap] was gestald, derhalve in de periode van augustus 2010 tot 31 januari 2014.

[de vennootschap] zal na beantwoording van de aan Brama te stellen nadere vragen als hierna vermeld (rov. 6.10.9) in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat het letsel in de mond is ontstaan in de periode augustus 2010 tot 31 januari 2014, indien en voor zover de antwoorden van Brama daarover geen of onvoldoende duidelijkheid geven.

6.10.5.

Verder stelt het hof vast dat in de periode tussen 29 december 2010 en 2 april 2013 geen standaard halfjaarlijkse tandartscontrole heeft plaatsgevonden nu een dergelijke controle over deze periode ontbreekt in het veterinair overzicht en niet is gesteld of gebleken dat over deze periode een tandartsrekening aan [appellante] is verzonden. Nadat het hof hierover ter zitting in hoger beroep vragen had gesteld, heeft [de vennootschap] ter zitting aangevoerd dat de registratie mogelijk onjuist is. Het hof passeert deze stelling als onvoldoende onderbouwd. Vaststaat dat [de vennootschap] de drie wel geregistreerde controles apart aan [appellante] heeft gefactureerd. Het 3 tot 4 keer overslaan van de overeengekomen halfjaarlijkse tandartscontrole levert een tekortkoming op van [de vennootschap] .

6.10.6.

De verplichtingen het gebit van [het paard] halfjaarlijks te controleren en [appellante] te informeren over (de aanleiding voor) medische behandelingen aan [het paard] maken naar het oordeel van het hof geen onderdeel uit van de afspraken die [appellante] met [geïntimeerde 4] heeft gemaakt omtrent het berijden en trainen van [het paard] . Dit betekent dat ten aanzien van de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 4] geen sprake is van een feitelijk vermoeden als hiervoor omschreven. Van een tekortkoming van [geïntimeerde 4] ter zake is evenmin sprake.

6.10.7.

Of sprake was van verkeerd berijden van [het paard] door excessief bitgebruik zoals [appellante] stelt, kan het hof op dit moment niet beoordelen. [appellante] leidt dit af uit het bestaan van het letsel in de mond in combinatie met het rapport van Brama. Daarin staat onder meer dat “letsels aan de lagen van de mond niet zeldzaam zijn en over het algemeen gerelateerd zijn aan het type bit en het gebruik”. Of sprake was van excessief bitgebruik blijkt daaruit naar het oordeel van het hof niet.

Bovendien heeft [appellante] onderbouwd gesteld dat in elk geval in de periode van [naam amazone] sprake was van onjuist gebruik van het bit door overlegging van diverse foto’s tijdens het berijden van [het paard] op 29 december 2013 en 14 januari 2014. Bijlage E bij het rapport van Brama bevat onder meer een aantal foto’s met daarbij de volgende omschrijving:

29 december 2013

(…)

2013-12-29 foto 1 [naam amazone] – [de vennootschap] op [het paard] .jpg

Stalruiter van [de vennootschap] ( [naam amazone] ) rijdend op [het paard] , trekt paard hard in de mond en schopt hem in de buik. Rechterbeen heeft spoor om.

(…)

2013-12-29 foto 2 [naam amazone] – [de vennootschap] op [het paard] .jpg

Stalruiter van [de vennootschap] ( [naam amazone] ) rijdt op [het paard] tijdens dezelfde rit als Foto 1, en opvallend zonder spoor aan linkerlaars. Bij inzoomen is duidelijk een drukplek op buik te zien en dit is de reden waarom [naam amazone] aan die kant geen spoor draagt. Dit is hoogst ongebruikelijk in de paardensport..

(…)

2013-12-29 foto 3 [het paard] hard in mond getrokken + hoefscheur linksvoor.jpg

Hier is te zien dan [naam amazone] [het paard] hard in de mond trekt. (…)”

En bij bijlage N van het rapport van Brama zit een aantal foto’s met de volgende omschrijving:

“Toelichting RAW foto bestanden.pdf

29 December 2013

(…)

RAW file: 04 MG 2796.CR2 (extra foto)

Goed zicht op de diverse (oude) doorspoorwondjes op de buik van [het paard] . Paard loopt op voorhand. Paard heeft mond open. Spare riempje zit heel strak. Bij inzoomen is in bitring een rode plek te zien alwaar het bit door [naam amazone] uit mond werd getrokken en met het vel verdrukt werd. (…)

RAW file: 05 MG 2800.CR2 (extra foto)

Goed zicht op de diverse (oude) doorspoorwondjes op de buik van [het paard] . [het paard] wordt hier nogal hard aan de linkerkant getrokken, bit is helemaal uit de mond. Spare riempje zit strak.

RAW file: 06 MG 3082.CR2 (extra foto)

[naam amazone] heeft spoor aan rechterbeen en spoort hier flink aan. Daarbij duwt paard tong naar buiten om aan druk te ontkomen.

15 januari 2014

RAW file: 07 MG 3615.CR2

2014-01-15 [het paard] [naam amazone] doorsporen-1.jpg

Stalruiter van [de vennootschap] ( [naam amazone] ) rijdt op [het paard] tijdens een wedstrijd in [plaats] . [naam amazone] trekt [het paard] stevig in de mond (stang staat bijna horizontaal) en er is een grote wond op de buik van [het paard] te zien op de plek waar de spoor de buik van het paard raakt. Het bloedt zelfs. Bij inzoomen zijn meerdere bloedende wondjes te zien.

RAW file: 08MG 3546.CR2

24-01-15 [het paard] [naam amazone] doorsporen-2.jpg

Op deze foto is te zien dat de spoor in de buik van [het paard] prikt. Er wordt hard getrokken aan de stang en trens.

RAW file: 09 MG 3559.CR2 (extra foto)

Op deze foto is te zien dat de spoor in de buik van [het paard] prikt en dat dit een deuk veroorzaakt. Wordt hard getrokken aan de stang en trens.

RAW file: 10 MG 3614.CR2 (extra foto)

Paard wordt aangespoord op deze foto terwijl hij mond open heeft en er hard aan stang en trens wordt getrokken.”

Het hof ziet hierin aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de deskundige, waaronder de vraag of het letsel in de mond van [het paard] door excessief gebruik van bit en/of stang/trens combinatie is ontstaan, of ook kan zijn ontstaan bij regulier gebruik van het bit en/of stang/trens combinatie. Ook kan de deskundige worden gevraagd of uit de overgelegde foto’s blijkt dat [naam amazone] het bit op excessieve wijze hanteert. [geïntimeerden] heeft weliswaar de echtheid van deze foto’s betwist, maar dit niet nader onderbouwd en [appellante] heeft ter zitting in hoger beroep aangeboden de originele bestanden van de foto’s te overleggen, waartoe het hof de gelegenheid zal bieden. [appellante] dient de bestanden tegelijk met de in rov. 6.7.7. genoemde memorie aan het hof en aan [geïntimeerden] te overleggen, waarna [geïntimeerden] zich hierover in de in rov. 6.7.7. genoemde antwoordmemorie kan uitlaten.

6.10.8.

Vervolgens is het de vraag of [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] het letsel in de mond van [het paard] hadden moeten opmerken. Naast, of wellicht in combinatie met de vraag over welke periode het letsel is ontstaan, is voor beantwoording van deze vraag van belang hoe het letsel had kunnen worden opgemerkt. Volgens [appellante] had in elk geval een tandarts het letsel moeten zien of voelen. Volgens [de vennootschap] is het letsel alleen voldoende op te merken door het maken van röntgenfoto’s. Ook deze vraag kan het hof niet beantwoorden en zal het hof voorleggen aan de deskundige.

6.10.9.

Het hof heeft contact opgenomen met Brama en deze heeft het hof laten weten bereid te zijn tot beantwoording van nadere vragen. Het hof is voornemens de volgende vragen aan de deskundige ter beantwoording voor te leggen:

1) Kunt u zeggen hoe ver de periode waarin het geconstateerd letsel in de mond is ontstaan in de tijd teruggaat? Kan dit ook in de periode voor augustus 2010 zijn gebeurd?

2) Kan het geconstateerd letsel in de mond na 7 november 2013 (de laatste tandartscontrole) zijn ontstaan?

3) Is het geconstateerd letsel in de mond van [het paard] door excessief gebruik van bit en/of stang/trens combinatie ontstaan, of kan het ook zijn ontstaan bij regulier gebruik van het bit en/of stang/trens combinatie?

4) Blijkt uit de foto’s van 29 december 2013 en 15 januari 2014 die als bijlage N achter het deskundigenbericht van 6 februari 2018 zijn gevoegd, dat de berijdster op de foto’s het bit op excessieve wijze hanteert?

5) Hoe had het letsel in de mond redelijkerwijs kunnen worden opgemerkt? Was het met het blote oog te zien indien in de mond van het paard was gekeken, was het voelbaar, of was het alleen voldoende op te merken door het maken van röntgenfoto’s?

6) Had het letsel geconstateerd behoren te worden door een paardentandarts bij (halfjaarlijkse) controles?

7) Bevindt het letsel zich op de locatie waar vroeger de wolfstanden zaten?

8) Kan van een redelijk bekwaam en redelijk handelend stalhouder, belast met de (medische) verzorging van een paard, worden verwacht naast halfjaarlijkse tandartscontroles het paard regelmatig in de mond (te laten) controleren, althans is dat gebruikelijk?

9) Kan van een redelijk bekwaam en redelijk handelende amazone die professioneel een paard berijdt en traint voor wedstrijden, maar niet verantwoordelijk is voor de verdere stalling en verzorging van het paard, worden verwacht dat ze het paard regelmatig (na het berijden of trainen) in de mond controleert, althans is dat gebruikelijk? Is het waarschijnlijk dat een dergelijke professionele amazone tijdens het berijden of trainen aan het paard merkt dat het onderhavige mondletsel is ontstaan?

Alvorens een nader deskundigenbericht te gelasten, stelt het hof partijen in de gelegenheid zich over deze nadere vragen uit te laten en/of eventuele suggesties te doen in de door partijen te nemen (antwoord)memorie als bedoeld in rov. 6.7.7. De zaak wordt daartoe naar de rol verwezen.

Ontbinding

6.11.

Ten aanzien van de vorderingen op [de vennootschap] van € 40.406,- en op [geïntimeerde 4] van

€ 38.223,- als ongedaanmakingsverbintenis wegens de gestelde ontbinding merkt het hof reeds het volgende op. De aard van de door [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] geleverde prestaties sluit uit dat zij ongedaan gemaakt worden. Dit betekent dat daarvoor een vergoeding in de plaats treedt ten belope van de waarde van de prestaties op het tijdstip van ontvangst (artikel 6:272 lid 1 BW). Alleen indien en voor zover een prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad. Voor zover (een) tekortkoming(en) (die ontbinding rechtvaardig(t)(en)) aan de zijde van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] in deze procedure kom(t)(en) vast te staan, is het aan [appellante] om te onderbouwen en zo nodig te bewijzen welk deel van de facturen dit betreft. Gezien de verschillende prestaties die [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] voor [appellante] hebben uitgevoerd en het feit dat de waardevermindering van [het paard] niet is vast komen te staan, is het de vraag of de prestaties op de facturen (deels) niet aan de verbintenis hebben beantwoord.

Het hof stelt [appellante] reeds nu in de gelegenheid om zich hierover in de in rov. 6.7.7 genoemde memorie uit te laten, waarna [geïntimeerden] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordmemorie te reageren.

Het gesteld onrechtmatig handelen

6.12.

Het hof stelt voorop dat er pas aansprakelijkheid kan zijn op grond van onrechtmatige daad indien onafhankelijk van het schenden van de contractuele verbintenis sprake is van schending van een verplichting die geen contractuele verbintenis is. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar vordering op [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] op grond van onrechtmatige daad verwezen naar hetgeen zij ten grondslag heeft gelegd aan de gestelde contractuele tekortkomingen van [de vennootschap] en [geïntimeerde 4] . Dat los van deze gestelde contractuele tekortkomingen tevens sprake is van de schending van een civielrechtelijke zorgplicht als gevolg waarvan sprake is van onrechtmatig handelen heeft [appellante] daarmee onvoldoende onderbouwd. Dit geldt eveneens voor de stelling dat sprake is van een direct persoonlijk verwijt jegens [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] .

Vervolg

6.13.1.

Zoals hiervoor overwogen, wordt de zaak naar de rol verwezen voor memorie aan de zijde van [appellante] en antwoordmemorie aan de zijde van [geïntimeerden] over de volgende onderdelen:

- rov. 6.7.7. (welk deel van de € 2.933,79 ziet op kosten vaststellen aansprakelijkheid);

- rov. 6.10.7. (de foto’s);

- rov. 6.10.9. (de aan de deskundige te stellen vragen) en

- rov. 6.11. (de prestatie van welk deel van de facturen heeft niet aan de verbintenisbeantwoord en welke waarde heeft deze prestatie gehad).

Het hof merkt nu reeds op dat [appellante] het voorschot van de deskundige zal dienen te voldoen. De bewijslast van de gestelde tekortkomingen rust immers op [appellante] .

6.13.2.

Zoals het hof heeft overwogen in rov. 6.7.7. en 6.11. zal aansprakelijkheid van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] slechts kunnen leiden tot toewijzing van:

  • € 14.448,40 plus rente;

  • het deel van de facturen van € 2.933,79 dat geheel verband houdt met werkzaamheden en redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid plus rente, hetgeen [appellante] nader dient te onderbouwen zo nodig bewijzen;

  • het deel van de facturen van [de vennootschap] en/of [geïntimeerde 4] dat een prestatie betreft die niet aan de verbintenis heeft beantwoord. Het is aan [appellante] om te onderbouwen en zo nodig te bewijzen welk deel van de facturen dit betreft.

Daarbij kunnen, afhankelijk van de uiteindelijke uitkomst in deze procedure, de proceskosten en de nog te maken deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Mede uit proceseconomisch oogpunt (het is de vraag of de kosten voor partijen in geval van verder procederen opwegen tegen de mogelijke baten), geeft het hof partijen in overweging

op grond van hetgeen in dit arrest is geoordeeld en beslist te bezien of zij alsnog tot een onderlinge regeling kunnen komen. Ingeval partijen daartoe bereid zijn, gaat het hof ervan dat zij het hof om aanhouding van de zaak zullen vragen.

6.13.3.

De zaak wordt naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7De uitspraak

Het hof:

- verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2021 voor het nemen van een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante] met de hiervoor in rov. 6.7.7, 6.10.7, 6.10.9 en 6.11 genoemde inhoud, waarna [geïntimeerden] een antwoordmemorie zal mogen nemen;

- bepaalt dat [appellante] uiterlijk op de rol van 2 maart 2021 de originele bestanden van de foto’s van 29 december 2013 en 15 januari 2014, die als bijlage E en N achter het deskundigenbericht van 6 februari 2018 zijn gevoegd, aan het hof en aan alle geïntimeerden zal doen toekomen;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, A.L. Bervoets en J. van der Beek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 januari 2021.

griffier rolraadsheer