ECLI:NL:GHSHE:2021:872
public
2021-04-08T14:05:17
2021-03-23
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-23
200.221.426_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2017:3963
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:872
public
2021-04-08T13:58:43
2021-04-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:872 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 23-03-2021 / 200.221.426_01

Lening. Hoofdelijke aansprakelijkheid? Tegenbewijs en bewijs. Waardering. Nadere bewijsopdracht.

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.221.426

arrest van 23 maart 2021

in de zaak van

Coöperatieve Rabobank U.A.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,

advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,

advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,

als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 16 juli 2019 en 29 oktober 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer/rolnummer 5527835 \ CV EXPL 16-11078 tussen partijen gewezen vonnis van 3 mei 2017.

8Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 29 oktober 2019;

- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 13 januari 2020;

- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 11 november 2020 (zoals aangevuld op de laatste bladzijde);

- de akte van Rabobank van 1 december 2019;

- de memorie na enquête van [geïntimeerde] van 29 december 2020;

- de antwoordmemorie na enquête van Rabobank van 26 januari 2021.

Partijen hebben arrest gevraagd.

9De verdere beoordeling

9.1.

Bij het tussenarrest heeft het hof op verschillende punten eindbeslissingen genomen en over het “laatste geschilpunt” (het gedeponeerde geschrift en de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] ) [geïntimeerde] toegelaten tot:- het bewijs dat de akte vals is;

- het leveren van tegenbewijs van hetgeen in de akte is vermeld.

9.2.

[geïntimeerde] en [toenmalige medewerker van de bank] zijn als getuige gehoord.

9.3.

[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard:

“Op vragen van de rechter-commissaris antwoord ik:

Hoewel het lang geleden is, staat het mij bij dat ik destijds ben gebeld door een medewerker van de Rabobank die mij vroeg om even naar het krediet te kijken van [de vennootschap] en In en Outdoor Media Support (hierna: IOMS). De Rabobank wilde deze kredieten graag samenvoegen. Ik was van beide BV’s eigenaar maar met [de vennootschap] deed ik niet veel meer terwijl daar nog wel een krediet in zat van €10.000. Alle activiteiten vonden plaats in IOMS. De Rabobank wilde daarom de kredieten samenvoegen en dat vond ik prima. Ik heb toen gezegd stel het maar op dan kom ik langs. Van [de vennootschap] was ik enig aandeelhouder, ik had die BV overgenomen. Het krediet van €10,000 was destijds afgesloten door de toenmalige directeur bij de Rabobank te [vestigingsplaats] . Ik bankierde bij de Rabobank in [plaats] , bij welk filiaal ik op 22 september 2011 een afspraak had om het een en ander te tekenen. Bij die afspraak waren alleen ikzelf en [toenmalige medewerker van de bank] van de Rabobank aanwezig. Ik heb tijdens die afspraak het document gekregen zoals thans bij akte van depot in het geding is gebracht. Van dit document was de aanbiedingsbrief gedateerd op 22 september 2011 al getekend door [toenmalige medewerker van de bank] en ook op pagina 6 stond al zijn handtekening en daarnaast was mijn woonplaats al ingevuld en de datum. Mij werd gevraagd het document door te lezen en van mijn opmerkingen maakte [toenmalige medewerker van de bank] aantekeningen op een apart papier. Toen ik het document doorlas zag ik dat op pagina 1 het rekeningnummer achter “kredietfaciliteit” niet was ingevuld hiervan maakte [toenmalige medewerker van de bank] aantekening op het aparte papier. Hij heeft het rekeningnummer niet ter plekke met pen ingevuld. Op pagina 3 stond onder het kopje “zekerheden” mijn vrouw genoemd maar die is nooit betrokken geweest bij deze kredieten. Ik ben ook niet in gemeenschap van goederen gehuwd dus ik wilde de aansprakelijkheid van mijn vrouw eruit hebben. [toenmalige medewerker van de bank] zei dat is goed ik haal het eruit. Volledigheidshalve merk ik graag op dat het document mij niet eerder per post is toegestuurd. Ik heb het voor het eerst ter plekke gelezen op 22 september 2011. Ik heb vervolgens gevraagd of ik persoonlijk aansprakelijk zou zijn voor de leningen en [toenmalige medewerker van de bank] verzekerde mij dat dat niet het geval was. Vervolgens heeft hij mij gevraagd op pagina 6 twee keer te tekenen maar zei daarbij dat ik een keer tekende als eigenaar van de BV’s en eenmaal als directeur van de BV’s dat klonk mij logisch. Vervolgens heeft [toenmalige medewerker van de bank] de overeenkomst in de computer aangepast. Ook het rekeningnummer heeft hij in de computer aangepast. Vervolgens heeft hij de overeenkomst geprint. Dat duurde nogal even omdat er printproblemen waren. Uiteindelijk kwam [toenmalige medewerker van de bank] met een geprint exemplaar van de overeenkomst terug. Hierin was zoals al gezegd het rekeningnummer geprint op pagina 1. Ik heb ook gecontroleerd of op pagina 3 de wijzigingen waren doorgevoerd ten aanzien van de aansprakelijkheid van mijn echtgenote, dat was het geval. Vervolgens heb ik alle pagina’s rechts onderin geparafeerd dat wil zeggen pagina 1 tot en met 5 en heb ik op pagina 6 getekend. Het getekend exemplaar heb ik achtergelaten. Ik zou een kopie per post krijgen voor zover ik weet is dat nooit gebeurd. Ik ben pas gaan zoeken naar de overeenkomst op het moment dat het faillissement was afgewikkeld en de Rabobank verhaal bij mij kwam halen. Ik heb toen aan de curator gevraagd of hij een exemplaar van de overeenkomst had, maar hij zei mij dat hij die niet had.

Graag wil ik nog opmerken dat ik er geen enkel belang bij zou hebben gehad om persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de leningen. Ik zou voor een dergelijke aansprakelijkheid ook niet hebben getekend. Ik kwam de Rabobank tegemoet door de overeenkomst aan te passen in die zin dat het krediet werd ingeperkt.

Op vragen van mr. Stegeman antwoord ik:

Ik heb tijdens het gesprek gezegd dat ik niet persoonlijk aansprakelijk wilde zijn en [toenmalige medewerker van de bank] heeft mij bevestigd dat dit niet het geval was.”

9.4.

[toenmalige medewerker van de bank] heeft als getuige verklaard:

“Ik ben 37,5 jaar in dienst geweest van de Rabobank, waarvan de laatste 9 jaar als bedrijfsadviseur. Op 1 oktober 2014 ben ik met vervroegd pensioen gegaan, dit omdat ik bijna blind was aan een oog. Ik heb voorafgaand aan deze zitting het financieringsvoorstel gekregen van mr. Stegeman. Daarnaast heb ik ook correspondentie ontvangen van de Rabobank en [geïntimeerde] ten aanzien van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] . Ik kan mij niet meer herinneren dat [geïntimeerde] destijds naar de Rabobank is gekomen voor het tekenen van dit document. Ik kan mij wel herinneren dat [geïntimeerde] destijds naar de bank is gekomen in verband met het financieringsvoorstel, maar ik kan mij niet meer herinneren of dat hij toen ook getekend heeft. Het was gebruikelijk dat de klant naar de bank kwam om dit soort overeenkomsten te tekenen. Nu u dit dicteert, zeg ik u dat het niet gebruikelijk was dat de klant naar de bank kwam om te tekenen, maar dat het gebruikelijk was dat dergelijke stukken opgestuurd werden naar de klant en dat de klanten thuis tekenden. In dit geval kan ik mij voorstellen dat [geïntimeerde] naar de bank is gekomen omdat ik op de overeenkomst heb genoteerd als plaats ondertekening [plaats] en datumondertekening 22-09-2011. Maar het kan ook zijn dat [geïntimeerde] geen plaats en datum heeft ingevuld en dat ik dat dan achteraf heb ingevuld. Ik kan aan het voorblad van het financieringsvoorstel zien dat dit op 22-09-2011 door de administratie is verwerkt, omdat op dat voorblad met de hand is geschreven ‘verwerkt 22.09.2011 J.W.’. Dit betekent dat de administratie, zijnde [medewerker administratie] , dit document op 22 september 2011 heeft verwerkt. Dat alleen op pagina 6 een handtekening staat en op de overige pagina’s niet is geparafeerd is heel gebruikelijk omdat het gehele document met de notarisring aan elkaar vastzit. In dat geval is het gebruikelijk alleen de laatste pagina te ondertekenen. Ik kan mij niet herinneren hoe het tekenen van dit contract precies is gegaan. Ik kan mij ook niet herinneren of [geïntimeerde] heeft gebeld voorafgaand aan het tekenen. Het was destijds gangbaar dat de directeur in privé mee tekende voor de financiering. Bij essentiële fouten in een dergelijke overeenkomst, stelde ik het hele document opnieuw op. Een essentiële fout is bijvoorbeeld dat de gegevens van de directeur niet kloppen. Indien bijvoorbeeld een rekeningnummer niet klopt, dan schrijf je dat met de hand erbij met vermelding. D.G.G.K. op het blad dat je veranderd hebt. Vervolgens paraferen zowel ik als de klant die doorhaling. Indien bijvoorbeeld is verzuimd de echtgenote op te nemen in de overeenkomst, dan is dat een essentiële fout en maak ik de hele overeenkomst opnieuw op. Achteraf gezien controleert de afdeling kredietbeheer proefsgewijs gesloten overeenkomsten. Als adviseur had ik in dit geval de bevoegdheid het fiat te geven. Indien de afdeling kredietbeheer achteraf essentiële fouten constateert, dan vraag ik de klant om een gesprek en proberen we samen de fout te herstellen en zal de overeenkomst opnieuw worden opgesteld.

Op vragen van mr. Stegeman antwoord ik:

Er was een bestaande financiering, dit betrof een herfinanciering. De reden daarvoor was dat een bedrijf van de heer [geïntimeerde] bijna geen activiteiten meer had, toen is het plan ontstaan om alles te herfinancieren. Het zou zo kunnen zijn dat in de oude financiering er geen persoonlijke aansprakelijkheid was van [geïntimeerde] , dat wil zeggen misschien was dat niet expliciet opgenomen. Ik ga ervanuit dat ik de voorwaarde van de financiering met [geïntimeerde] heb doorgenomen. In een gesprek begin ik altijd met de klant in privé te vermelden. Als thuis is getekend dan heeft een voorgesprek plaatsgevonden over de herfinanciering. In dat gesprek zijn de consequenties van de herfinanciering besproken. Voor dit concrete geval kan ik mij dat niet meer herinneren. De notarisring wordt niet achteraf aangebracht. Ik print een document 3x uit, twee documenten worden voorzien van een nietje en een document voorzie ik zelf van een notarisring. Dat is het originele document. Ik teken zowel het origineel als de kopieën, een kopie leg ik op mijn eigen bureau en een kopie doe ik met het origineel in een envelop naar de klant met een retourenvelop. Het kopie leg ik op mijn bureau en als de klant niet binnen twee weken terugstuurt, dan bel ik waar het een en ander blijft. In dit geval kan het origineel per post retour zijn gekomen omdat [geïntimeerde] de datums niet zou hebben ingevuld waardoor ikzelf de datum heb ingevuld en het vervolgens allemaal op 22 september 2011 is gedateerd en verwerkt. Nu u mij voorhoudt dat de aanbiedingsbrief is gedateerd op 22 september 2011, ga ik er toch vanuit dat [geïntimeerde] die dag naar de bank is gekomen, maar ik kan me dat niet meer herinneren. Ik kan me ook niet herinneren of [geïntimeerde] die dag een kopie is meegegeven, als het goed is heeft hij die gehad.

Op vragen van [geïntimeerde] antwoord ik:

Of het gebruikelijk is als je een krediet hebt van €15.000, - dan zelf naar de bank komt om te herfinancieren, hangt van de situatie af. Dit kan op initiatief van de bank gebeuren, bijvoorbeeld als er overstanden zijn, of als er een B.V. waarin niets gebeurt. Nu u dit dicteert, zeg ik u dat het in het geval van [geïntimeerde] is gebeurd, want ik heb ook bedrijven in mijn portefeuille gehad waarin niet werd geherfinancierd terwijl het voorgaande zich ook voordeed. In het geval er wordt geherfinancierd wordt de directeur gevraagd in privé mee te tekenen. Als de directeur er niet mee akkoord gaat, wordt de financiering opgezegd. Of dat in het geval van [geïntimeerde] ook is medegedeeld weet ik niet meer. Indien er een krediet is van 5000 euro is het niet mogelijk om 5002 euro over te boeken, die overboeking wordt dan tegengehouden. Alleen in een geval de betaling dringend noodzakelijk is, kan iemand met een speciale autorisatie een grotere overboeking toestaan. Meestal betreft zo iemand het hoofd van de organisatie of iemand van de directie. Op uw vraag of het gebruikelijk was dat de echtgenote mee tekende, vooral in het geval van [geïntimeerde] die niet getrouwd is in gemeenschap van goederen, zeg ik u dat dit niet altijd gebeurde.

Op de vragen van mr. Van Heest antwoord ik:

Mij wordt het in depot gegeven financieringsvoorstel overhandigd en de vraag is of dit het origineel betreft. Ik kan niet anders zeggen dan dat dit het origineel is.”

9.5.

De raadsheer-commissaris heeft met betrekking tot de verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] nog het volgende aangetekend in het proces-verbaal:

“Na de zitting heeft mr. Stegeman bij fax van 16 november 2020 opgemerkt dat het proces-verbaal niet volledig is en verzocht twee punten toe te voegen. Mr. Stegeman heeft ook opgemerkt dat hij de getuige heeft opgeroepen (niet: mr. Van Heest).

Mr. Van Heest heeft bij mail van 17 november 2020 laten weten het proces-verbaal in overleg met mr. Stegeman naar de getuige te hebben gestuurd met het verzoek daarop te reageren.

Mr. Van Heest heeft bij mail van 19 november 2020 een reactie van de getuige (mail van de getuige van 18 november 2020) doorgegeven aan het hof: “De opmerkingen van de heer Stegeman zijn allemaal correct.

Ik heb tijdens het doornemen van de getuigenverklaring ook aangegeven dat er andere tekst stond dan vóór de computercrash werd voorgelezen en opgemaakt.”

De raadsheer-commissaris heeft het volgende, gelet op de mededelingen van de advocaten en de getuige, vastgesteld op 24 november 2020. Het gaat hier (wat betreft de verklaring van de getuige) om een kennelijke omissie in verband met een technische storing en (wat betreft de naam van de oproepende advocaat) om een kennelijke verschrijving. Deze omissie/verschrijving leent zich voor eenvoudig herstel als volgt.

Tijdens de zitting is de computer van de griffier uitgevallen. De raadsheer-commissaris en de griffier dachten, na een interventie van de IT-ondersteuning, de volledige tekst te hebben hersteld. Dit blijkt bij onderzoek na ontvangst van de fax van mr. Stegeman niet het geval te zijn. Mr. Stegeman heeft gelijk: de getuige heeft verklaard over de twee door mr. Stegeman genoemde punten. Maar de volledige versie van het proces-verbaal, met die twee punten, is niet meer te vinden in de justitiële IT-systemen.

Daarom heeft de raadsheer-commissaris de volgende verklaring van de getuige vastgelegd.

De getuige heeft aan het slot van zijn verklaring verklaard:

“Ik kan mij niet herinneren of ik de persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] expliciet met hem heb besproken. Waar ik heb verklaard over ‘het hoofd van de organisatie of iemand van de directie’, bedoel ik ‘afdeling’ in plaats van ‘organisatie’.”

Dit onderdeel van de verklaring is tijdens de zitting voorgelezen. De getuige heeft ermee ingestemd. Dit onderdeel is echter niet ondertekend door de getuige omdat de tekst ervan – gezien de technische storing – pas na de zitting is vastgesteld.”

9.6.

[geïntimeerde] heeft afgezien van verdere getuigen. Rabobank heeft afgezien van contra-enquête.

9.7.

[geïntimeerde] heeft in zijn memorie na enquête het volgende naar voren gebracht:

- [geïntimeerde] is niet aansprakelijk voor schulden van [de vennootschap] omdat deze vennootschap geen partij is bij de akte en daarin ook niet wordt genoemd;

- [geïntimeerde] heeft verklaard dat zijn opmerkingen zijn verwerkt en dat hij een versie zonder handmatige aantekeningen op elke bladzijde heeft ondertekend en geparafeerd;

- [toenmalige medewerker van de bank] heeft bevestigd dat bij een essentiële fout, zoals het opnemen van de echtgenote terwijl die geen partij is, door hem een nieuwe akte wordt opgemaakt;

- de door Rabobank overgelegde versie kan niet de originele versie zijn, omdat bij de handmatige wijzigingen de aantekening “D.G.G.K.” (doorhaling goedgekeurd), waarover de getuige [toenmalige medewerker van de bank] heeft verklaard, ontbreekt;

- de door [geïntimeerde] ondertekende versie van de akte is door hem geparafeerd op elke bladzijde, zo heeft [geïntimeerde] verklaard, maar de overgelegde versie bevat geen enkele paraaf (bij de toevoeging op blz. 1 of ergens anders);

- Rabobank legt in deze procedure de conceptakte over, niet de akte die door partijen is ondertekend;

- [geïntimeerde] heeft verklaard dat de kwestie van de mogelijke persoonlijke aansprakelijkheid uitdrukkelijk aan de orde is gekomen in het gesprek met [toenmalige medewerker van de bank] , die uitdrukkelijk heeft aangegeven dat dit niet het geval zou zijn;

- [toenmalige medewerker van de bank] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren de persoonlijke aansprakelijkheid expliciet te hebben besproken met [geïntimeerde] ;

- de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid is dus niet afgesproken en afgesproken is dat [geïntimeerde] niet persoonlijk aansprakelijk zou zijn;

- de hoofdsom kan niet hoger zijn dan € 5.000,00 omdat uit de door Rabobank overgelegde akte volgt dat de financiering per 1 januari 2012 is beperkt tot dat bedrag en omdat een hogere creditering dus voor rekening van de bank komt.

9.8.

Rabobank heeft in haar memorie na enquête het volgende naar voren gebracht:

- de akte is voorzien van een notarisring en daaruit mag worden afgeleid dat het gaat om de originele akte, zie ook de verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] dat een notarisring niet achteraf wordt aangebracht en dat hij het document zelf voorziet van een notarisring;

- een notarisring kan niet worden verbroken zonder het papier te beschadigen en de overgelegde originele akte toont geen beschadiging van de ring of papier;

- [toenmalige medewerker van de bank] heeft een logische verklaring gegeven voor de handgeschreven aantekeningen “Verwerkt 22.09.2011 JW”, namelijk dat zijn collega [medewerker administratie] van de administratie het document op die dag heeft verwerkt;

- het handgeschreven rekeningnummer dan wel het opnemen van de echtgenote is geen essentiële fout die ertoe leidt dat een nieuwe akte wordt opgemaakt, zie de verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] ;

- niets is doorgehaald en er zijn geen essentiële fouten;

- de overgelegde akte is de originele akte die door de bank is verwerkt, niet een conceptakte;

- [toenmalige medewerker van de bank] heeft verklaard dat de voorwaarde van persoonlijke aansprakelijkheid in die tijd gebruikelijk was; niet valt in te zien waarom in dit geval van het vaste beleid van de bank zou zijn afgeweken;

- de gemaakte afspraken blijken uit het originele, gedeponeerde financieringsvoorstel, inclusief het beding over persoonlijke aansprakelijkheid;

- de nieuwe standpunten van [geïntimeerde] ( [de vennootschap] geen partij, hoofdsom maximaal € 5.000,00) moeten buiten beschouwing blijven omdat zij in strijd met de twee-conclusie-regel naar voren zijn gebracht.

9.9.

Het hof beoordeelt in dit stadium het “laatste geschilpunt” (het gedeponeerde geschrift en de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] ) voor zover [geïntimeerde] is toegelaten tot:- het bewijs dat de akte vals is.

9.10.

Het hof roept in herinnering dat “het gehele gedeponeerde geschrift daarom moet worden geacht een onderhandse akte te zijn die behoudens tegenbewijs dwingende bewijskracht heeft (HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641, ro. 3.4.2-3.4.4)” (tussenarrest 29 oktober 2019, 6.6). In dit arrest heeft de Hoge Raad met betrekking tot de bewijswaardering het volgende overwogen:

“3.4.3. Als de echtheid van een onderhandse akte wordt betwist, dat wil zeggen als wordt betwist dat het stuk dat als akte wordt gepresenteerd, overeenkomt met het stuk dat is ondertekend, volgt uit art. 150 Rv dat degene die zich op deze valsheid beroept, als hoofdregel de bewijslast terzake heeft (HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0827, NJ 1993/179). (…)

3.4.4.

De klacht is dus gegrond. Opmerking verdient echter nog het volgende. Zoals in het arrest van 15 januari 1993 onder meer is beslist, kan de rechter op grond van vaststaande feiten, zoals onverklaard gebleven onregelmatigheden in de tekst van de onderhandse akte, of op grond van de onwaarschijnlijkheid van de stellingen van degene die de akte inroept, met betrekking tot de totstandkoming van de tekst tot het oordeel komen dat, behoudens tegenbewijs, moet worden aangenomen dat die tekst geheel of ten dele later boven de handtekening is geplaatst. In HR 14 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4278, is hieraan toegevoegd dat de rechter daarbij alle omstandigheden mag betrekken die hij in dit verband van belang acht. Hij is daarbij dus niet beperkt tot omstandigheden of stellingen die de totstandkoming van de tekst betreffen. Naar de bedoeling van de wetgever heeft de rechter, ook als het gaat om de beoordeling van de echtheid van een onderhandse akte, een grote vrijheid bij de waardering van het bewijs (zie rov. 3.4 van het hiervoor genoemde arrest van 14 januari 2000).”

9.11.

Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs dat de akte vals is.

9.12.

Het hof betrekt bij dit oordeel in de eerste plaats de verklaring van [geïntimeerde] als getuige. Het hof acht de verklaring van [geïntimeerde] geloofwaardig en overtuigend. [geïntimeerde] heeft duidelijk en uitdrukkelijk verklaard over specifieke omstandigheden rondom de totstandkoming van het ondertekende geschrift. Het gaat bij die omstandigheden om zijn contacten met [toenmalige medewerker van de bank] en de bespreking op het kantoor van de bank.

( a) De reden voor de contacten. Rabobank wilde bepaalde kredieten samenvoegen. Dit komt neer op een administratieve wens die niets te maken heeft met de inhoudelijke afspraken.

( b) De zakelijke en economische context. Er was in de oude situatie (de oude kredieten, vóór de herfinanciering/samenvoeging) geen beding (althans geen uitdrukkelijk beding) over persoonlijke aansprakelijkheid. Rabobank heeft geen duidelijke of specifieke zakelijke redenen genoemd waarom [geïntimeerde] destijds een (uitdrukkelijk) beding daarover zou hebben willen accepteren. Rabobank heeft niet duidelijk gemaakt wat de bank in ruil daarvoor zou hebben willen geven. [toenmalige medewerker van de bank] heeft verklaard over een mogelijke opzegging (ingeval de directeur niet meetekent), maar hij wist niet of dit zo aan [geïntimeerde] is medegedeeld.

Zie de verklaring van [geïntimeerde] : “Graag wil ik nog opmerken dat ik er geen enkel belang bij zou hebben gehad om persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de leningen. Ik zou voor een dergelijke aansprakelijkheid ook niet hebben getekend. Ik kwam de Rabobank tegemoet door de overeenkomst aan te passen in die zin dat het krediet werd ingeperkt”

en de verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] : “Het zou zo kunnen zijn dat in de oude financiering er geen persoonlijke aansprakelijkheid was van de heer [geïntimeerde] , dat wil zeggen misschien was dat niet expliciet opgenomen”en “In het geval er wordt geherfinancierd wordt de directeur gevraagd in privé mee te tekenen. Als de directeur er niet mee akkoord gaat, wordt de financiering opgezegd. Of dat in het geval van [geïntimeerde] ook is medegedeeld weet ik niet meer”.

( c) De werkwijze en de gang van zaken tijdens de contacten.

( d) De specifieke informatie over de afspraken en de wijze waarop deze zijn gemaakt, in het bijzonder:

“Ik heb vervolgens gevraagd of ik persoonlijk aansprakelijk zou zijn voor de leningen en [toenmalige medewerker van de bank] verzekerde mij dat dat niet het geval was. Vervolgens heeft hij mij gevraagd op pagina 6 twee keer te tekenen maar zei daarbij dat ik een keer tekende als eigenaar van de BV’s en eenmaal als directeur van de BV’s dat klonk mij logisch. Vervolgens heeft [toenmalige medewerker van de bank] de overeenkomst in de computer aangepast. Ook het rekeningnummer heeft hij in de computer aangepast. Vervolgens heeft hij de overeenkomst geprint. Dat duurde nogal even omdat er printproblemen waren. Uiteindelijk kwam [toenmalige medewerker van de bank] met een geprint exemplaar van [de] overeenkomst terug. Hierin was zoals al gezegd het rekeningnummer geprint op pagina 1. Ik heb ook gecontroleerd of op pagina 3 de wijzigingen waren doorgevoerd ten aanzien van de aansprakelijkheid van mijn echtgenote, dat was het geval. Vervolgens heb ik alle pagina’s rechts onderin geparafeerd dat wil zeggen pagina 1 tot en met 5 en heb ik op pagina 6 getekend. Het getekend exemplaar heb ik achtergelaten. Ik zou een kopie per post krijgen voor zover ik weet is dat nooit gebeurd. (…) Graag wil ik nog opmerken dat ik er geen enkel belang bij zou hebben gehad om persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de leningen. Ik zou voor een dergelijke aansprakelijkheid ook niet hebben getekend. Ik kwam de Rabobank tegemoet door de overeenkomst aan te passen in die zin dat het krediet werd ingeperkt.”

9.13.

Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat [geïntimeerde] als partijgetuige moet worden aangemerkt.Art. 164 lid 1 Rv laat de partijgetuigen-verklaring als bewijsmiddel toe. Die verklaring heeft in beginsel, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig art. 152 lid 2 Rv in beginsel vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv in zoverre een beperking aan dat, met betrekking tot de feiten die dienen te worden bewezen door de partij die de verklaring heeft afgelegd, aan die verklaring slechts bewijs ten voordele van die partij kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, NJ 2002, 391). Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs geslaagd is, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7933).

9.14.

Het hof neemt verder in aanmerking de door [geïntimeerde] naar voren gebrachte omstandigheden (tussenarrest, 6.10):

“ [geïntimeerde] stelt dat de onechtheid van de onderhandse akte uit enkele andere punten blijkt. Hij wijst op twee handgeschreven wijzigingen/toevoegingen (kennelijk door Rabobank): “verwerkt 22.09.2011 JW” (blz. 1, rechtsboven) en het met pen ingevulde rekeningnummer (blz. 1). Het hof constateert ambtshalve dat “verwerkt 22.09.2011 JW” voorkomt op de gedeponeerde originele begeleidende brief, dat deze aantekening en het rekeningnummer op blz. 1 van het gedeponeerde “Financieringsvoorstel” handgeschreven in zwarte inkt zijn ingevuld, in een ander handschrift dan op blz. 6 (datum en plaats), en dat de handtekeningen op blz. 6 met een blauwe pen zijn gezet. [geïntimeerde] wijst er verder op dat afdrukken van een papierring ontbreken op blz. 1-5 van de overgelegde kopie van het Financieringsvoorstel (akte na tussenarrest, 1).”

9.15.

Het hof acht de aantekening “verwerkt 22.09.2011 JW” van weinig gewicht: Rabobank heeft een logische verklaring gegeven voor deze aantekening, namelijk de verwerking door de administratie, die doorgaans later gebeurt, als de klant heeft getekend. Onopgehelderd is echter wel dat en waarom het rekeningnummer op blz. 1 handgeschreven is ingevuld in een ander handschrift en een andere kleur inkt dan zichtbaar is op blz. 6. Uit de verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] kan wel worden afgeleid waarom geen sporen van een omgeslagen bladzijde of papierring (notarisring) zichtbaar zijn op de overgelegde kopie. Hij heeft namelijk verklaard dat hij vóór ondertekening drie prints maakte. Het hof overweegt dat het maken van drie prints voorafgaand aan ondertekening (in plaats van het maken van kopieën nadat de akte is ondertekend) kan leiden tot het risico van verschillende versies. Verder is opvallend dat [toenmalige medewerker van de bank] heeft verklaard dat hij geretourneerde al ondertekende aktes wel eens voorzag van een datering. Dat betekent dat hij achteraf, zonder medeweten van een klant, aktes heeft gewijzigd.Het hof overweegt met betrekking tot deze omstandigheden dat deze, bezien in samenhang met de concrete omstandigheden zoals omschreven in de getuigenverklaring van [geïntimeerde] , voldoende aanwijzingen opleveren voor onregelmatigheden bij de totstandkoming van het ondertekende geschrift. Deze aanwijzingen bieden steun voor de verklaring van [geïntimeerde] dat hij een ander document dan het gedeponeerde geschrift heeft ondertekend en dat op enigerlei wijze in de organisatie van de bank stukken door elkaar zijn geraakt. Het hof merkt hierbij op dat niets in de richting wijst van opzettelijke vervalsing; het gaat bij de onregelmatigheden om vergissingen of andere fouten van administratieve aard. Dat is echter al, in samenhang met de verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] (zie hierna), genoeg voor de conclusie dat het ondertekende geschrift vals is in juridische zin zoals hier bedoeld.

9.16.

Het hof neemt verder in aanmerking dat [toenmalige medewerker van de bank] zich als getuige niet kon herinneren wat er op en rond de dag van de contacten met [geïntimeerde] is voorgevallen. Rabobank heeft aldus, en ook voor het overige, geen informatie naar voren gebracht uit haar administratie of uit haar organisatie, waaruit de echtheid van het ondertekende geschrift kan volgen. Gegevens of aantekeningen uit een klantcontactsysteem zijn niet voorhanden. Verklaringen van bankmedewerkers die zich wel kunnen herinneren wat er die dag is gebeurd, zijn er ook niet. De verklaring van [toenmalige medewerker van de bank] over hoe hij of de bank in het algemeen handelde, is bij deze stand van zaken onvoldoende voor een ander oordeel, omdat hij zich niet kan herinneren of het ook in dit geval zo is gegaan.

Het hof overweegt dat deze omstandigheden in de context, gelet op de maatstaf zoals hiervoor omschreven onder 9.10, veel gewicht in de schaal leggen. De Hoge Raad heeft op grond van de parlementaire geschiedenis aangenomen dat de bewijslast rust op de partij die de echtheid van het geschrift aanvecht (dus in dit geval: [geïntimeerde] ), maar de Hoge Raad heeft ook benadrukt dat de rechter alle omstandigheden van het geval bij de waardering van het bewijs moet betrekken. In een geval als het onderhavige, waarin de klant van de bank concreet en duidelijk verklaart over de zakelijke en economische context, de gang van zaken, de gemaakte afspraken en de overgelegde akte, acht het hof het juist om bij de waardering van het bewijs in belangrijke mate gewicht te geven aan de omstandigheid dat de bank geen gegevens uit haar administratie of haar organisatie heeft kunnen verstrekken, anders dan het gedeponeerde geschrift, terwijl over dat gedeponeerde geschrift de nodige vragen waren die niet volledig opgehelderd zijn

9.17.

Het hof is alles in aanmerking genomen van oordeel dat de valsheid van het ondertekende geschrift vast staat in dit geding. Het hof is van oordeel dat aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maken.

9.18.

Dit betekent dat [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs dat de akte vals is. Het hof komt dan ook niet toe aan een beoordeling van het tegenbewijs van hetgeen in de akte is vermeld (het tegenbewijs is relevant in de situatie waarin [geïntimeerde] niet slaagt in het bewijs, tussenarrest, 6.12; die situatie doet zich niet voor).

9.19.

De conclusie van al het voorgaande is dat Rabobank zal worden toegelaten tot bewijslevering als omschreven onder 6.13 en 6.14 van het tussenarrest van 29 oktober 2019. Het hof geeft al in dit stadium hierover de navolgende twee opmerkingen met het oog op een doelmatig verloop van het proces:

(1) Het hof wijst er in de eerste plaats op dat de raadsheer-commissaris ter gelegenheid van de getuigenverhoren (getuigen [geïntimeerde] en [toenmalige medewerker van de bank] ) met de advocaten overleg heeft gevoerd met het oog op een doelmatig verloop van het proces. De raadsheer-commissaris heeft de advocaten verzocht alle vragen bij die verhoren te betrekken, ook eventuele vragen die aan de orde zouden kunnen komen bij een eventuele vervolgbewijsopdracht als omschreven onder 6.13 en 6.14 van het tussenarrest van 29 oktober 2019. Het hof gaat er dan ook vooralsnog van uit dat het niet nodig zal zijn dezelfde getuigen wederom voor verhoren op te roepen. Mocht Rabobank dat noodzakelijk achten, dan zal zij het verzoek die getuigen wederom te horen moeten motiveren.

(2) Het staat Rabobank in de tweede plaats vrij, in haar akte na dit tussenarrest, voor de bewijslevering te volstaan met een verwijzing naar de afgelegde getuigenverklaringen en het gedeponeerde geschrift. De raadsheer-commissaris heeft dit thema ter gelegenheid van de getuigenverhoren met de advocaten besproken, tegen de achtergrond van (1) hiervoor. Rabobank heeft in haar akte van 1 december 2020 geschreven dat de situatie als bedoeld onder 6.13 van het tussenarrest van 29 oktober 2019 zich thans niet voordoet, “zodat Rabobank thans geen bewijs aanbiedt”. Het hof maakt daaruit op dat Rabobank haar eerdere bewijsaanbod handhaaft. Daarom moet Rabobank nog de gelegenheid worden gegeven zich uit te laten over bewijslevering.

9.20.

Het hof laat de nieuwe standpunten van [geïntimeerde] (over [de vennootschap] en een maximale aansprakelijkheid voor € 5.000,00 hoofdsom, de eerste en laatste standpunten onder 9.7 hiervoor) buiten beschouwing. Deze standpunten zijn te laat naar voren gebracht. [geïntimeerde] had deze standpunten uiterlijk in zijn memorie van antwoord naar voren moeten brengen (twee-conclusie-regel). [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat of waarom in dit geval sprake is van uitzonderingen op deze regel (zie tussenarrest van 29 oktober 2019, 6.3). Het hof is daarom opnieuw van oordeel dat het niet hoeft in te gaan op de nieuwe standpunten in dit stadium van het geding.

9.21.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

10De uitspraak

Het hof:

laat Rabobank toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] op grond van afspraken met de bank persoonlijk aansprakelijk is;

bepaalt, voor het geval Rabobank bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Frakes als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;

verwijst de zaak naar de rol van 20 april 2021 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;

bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;

bepaalt dat de advocaat van Rabobank tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 maart 2021.

griffier rolraadsheer