ECLI:NL:GHSHE:2021:914
public
2021-03-26T12:55:00
2021-03-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-25
200.281.402_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:914
public
2021-03-26T11:28:45
2021-03-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:914 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 25-03-2021 / 200.281.402_01

Afwijzing verzoek moeder tot eenhoofdig gezag. Niet gebleken klem en verloren. Enkele gestelde angst voor vader onvoldoende. Werken aan traject bij Gezinsmanager tot contactherstel en gezamenlijk ouderschap.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 25 maart 2021

Zaaknummer: 200.281.402/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/3626686 / FA RK 17-638

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. D.C.M. Smeulders-Martens,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. B.P.J. van Riel.

Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014.

Als belanghebbende is aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 mei 2020.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift van 29 juli 2020, met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te herzien en het verzoek van de vrouw om

eenhoofdig gezag alsnog toe te wijzen.

2.2.

Bij verweerschrift van 14 september 2020, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en/of de gronden, kosten rechtens.

2.3.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 29 januari 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;

- de brief van de raad van 1 februari 2021, ingekomen bij het hof op 3 februari 2021;

- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 2 februari 2021, met productie, ingekomen bij het hof op 3 februari 2021;

- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 8 februari 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;

- de brief van de advocaat van de moeder van 8 februari 2021, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;

- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 8 februari 2021, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;

- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 9 februari 2021, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.1.

De heer [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI, heeft via een telefonische

verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling.

2.4.2.

Tijdens de mondelinge behandeling is eveneens behandeld de zaak die bij het hof

bekend is onder zaaknummer 200.277.938/01. Het hof doet bij separate beschikking

uitspraak in die zaak.

3De beoordeling

3.1.

Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).

3.2.

[minderjarige] is door de vader erkend. De ouders oefenen middels een aantekening in het gezagsregister met ingang van 1 mei 2014 gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .

3.3.

[minderjarige] is met ingang van 4 mei 2020 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.

3.4.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] afgewezen. Het verzoek ten aanzien van de contactregeling is door de rechtbank aangehouden in afwachting van het verloop van de door partijen te volgen hulpverleningstrajecten.

3.5.

De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en zij

is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5.1.

De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over [minderjarige] verkrijgen. Tussen [minderjarige] en de vader is er geen contact meer geweest sinds augustus 2016 toen de moeder door de vader is mishandeld. Iedere poging tot verbetering van de situatie via hulpverlening is gestaakt of zonder succes afgesloten. De vader valt de moeder bovendien lastig. Hoewel de vader gezagsbeslissingen niet heeft geblokkeerd, heeft hij ook niet meegewerkt bij het nemen van belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] .

3.6.

De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader wil met de moeder het gezamenlijk gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen. De vader heeft spijt betuigd van de mishandeling die in 2016 heeft plaatsgevonden, maar er is geenszins sprake geweest van een stelselmatige mishandeling. De vader verwacht dat er op korte termijn verbetering zal komen door de hulpverlening die is ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling. De vader werkt mee aan het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] .

3.7.

De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI heeft ‘De Gezinsmanager’ ingeschakeld, welke instantie een traject heeft uitgestippeld waarbij voor zowel de moeder, als de vader en [minderjarige] een eigen hulpverlener wordt ingezet. De hulpverlening vanuit De Gezinsmanager zal gaan onderzoeken of contactherstel in het belang van [minderjarige] is, en zo ja, op welke wijze dit vormgegeven kan worden. Doel van het traject is statusvoorlichting en behoedzaam contact opbouwen. De GI werkt daarmee naar gezamenlijk ouderschap, waarbij eenhoofdig gezag het tegenovergestelde is van wat de GI op dit moment wil bereiken.

3.8.

De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De bestreden beschikking dient bekrachtigd te worden. Er zijn geen contra-indicaties voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag door de ouders.

3.9.

Het hof overweegt het volgende.

3.9.1.

Het hof heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling de vraag voorgehouden of zij reeds nu een beslissing van het hof wensen over de gezagskwestie, gelet op de onderlinge samenhang van deze gezagszaak met de bodemprocedure bij de rechtbank aangaande de zorg- en contactregeling. De ouders waren verdeeld over een eventuele aanhouding van de zaak door het hof. Hoewel de moeder zich kon vinden in een aanhouding, heeft de vader zich daartegen verzet. Het hof ziet, in navolging van de rechtbank, aanleiding nu een beslissing te nemen op het verzoek van de moeder aangaande het eenhoofdig gezag. Het hof acht zich voldoende voorgelicht een beslissing te nemen en acht het belang van [minderjarige] alsmede het belang van de ouders gediend door de duidelijkheid die een beslissing aan hen zal geven.

3.9.2.

Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende

verbetering zou komen, of

wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

3.9.3.

Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze

beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd

met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien

bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.

3.9.4.

Gebleken is dat de ouders sinds 1 mei 2014 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen. De relatie tussen de ouders is beëindigd in augustus 2016, nadat er een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen de vader en de moeder. Sinds die gebeurtenis is er geen contact meer geweest tussen [minderjarige] en de vader. Niet lang daarna is bij de moeder PTSS vastgesteld. De moeder heeft vervolgens in februari 2017 een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Gelet op deze omstandigheden is er sprake van een gewijzigde situatie ten opzichte van het moment waarop de ouders het gezamenlijk gezag aan hebben laten tekenen in het gezagsregister.

In de afgelopen periode zijn er diverse vormen van hulpverlening ingezet om tot verbetering van de situatie te komen. Tot nu toe heeft dit niet geleid tot hervatting van het contact tussen [minderjarige] en de vader of tot een verbetering in de communicatie tussen de ouders. In dit verband is van belang dat de moeder aangeeft te kampen met forse angsten richting de vader. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven zich te realiseren dat zij [minderjarige] daarmee kan belasten. Het is van groot belang dat de moeder – in het belang van [minderjarige] en van haarzelf – aan de slag gaat met deze problematiek. De vader heeft van zijn kant geen inzage gegeven in het verloop van de door hem ontvangen hulpverlening voor zijn alcohol- en agressieproblematiek, zodat voor het hof onduidelijk blijft wat de stand van zaken is.

Om deze situatie te doorbreken heeft de GI recentelijk De Gezinsmanager verzocht een traject op te starten waarbij beide ouders een eigen coach krijgen, en [minderjarige] een kindbehartiger krijgt. Doel van het traject is te werken naar statusvoorlichting, contactherstel en (uiteindelijk) gezamenlijk ouderschap. Van belang is voorts dat zowel de GI als de raad aangeven geen contra-indicaties te zien voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] . Ook het hof is niet gebleken dat bij voortduring van het gezamenlijk gezag [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Uit de overgelegde rapportages en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is bovendien niet gebleken dat er recentelijk incidenten hebben plaatsgevonden tussen de moeder en de vader. De angst die de moeder beschrijft (ten aanzien van de gebeurtenissen uit het verleden), levert naar het oordeel van het hof onvoldoende grond op om tot toewijzing van het thans voorliggende verzoek te komen. Het hof is ook anderszins niet gebleken dat toekenning van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] aan de moeder in het belang is van [minderjarige] . Het hof acht bovendien de vrees van de vader gerechtvaardigd dat bij toewijzing van het verzoek de vader in het geheel geen contact meer met [minderjarige] zal krijgen. Dit acht het hof niet in het belang van [minderjarige] en sluit niet aan bij het traject zoals dat thans door de GI is opgestart en bij de rechtbank voor ligt.

3.10.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep

bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en aangezien

partijen een relatie met elkaar hebben gehad.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 4 mei 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van

deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.A.R.M. van Leuven en A.M. Bossink en is op 25 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.