ECLI:NL:GHSHE:2021:921
public
2021-04-06T15:24:13
2021-03-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-25
200.286.890_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Burgerlijk Wetboek Boek 1 265f
Rechtspraak.nl
PFR-Updates.nl 2021-0080
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:921
public
2021-03-26T13:54:19
2021-03-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:921 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 25-03-2021 / 200.286.890_01

1:265f lid 1 BW. Moeder wil meer contact met haar uithuisgeplaatste kinderen, maar hof vindt dat niet in het belang van de kinderen.

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 25 maart 2021

Zaaknummer : 200.286.890/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/01/356199 / JE RK 20-1498

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,

tegen

Stichting Jeugdbescherming Brabant,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerster,

hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling)

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

- [de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. F. Pool,

hierna te noemen: de vader.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,

locatie: [locatie] .

Deze zaak gaat over de contactregeling tussen de moeder en:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 november 2020.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schriftelijke aanwijzingen van 17 september 2020 en 23 oktober 2020 vervallen te verklaren en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de moeder en de kinderen iedere week eenmaal fysieke omgang hebben van drie uur per keer, dan wel dat het hof een omgangsregeling bepaalt die het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 februari 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 17 september 2020 en het verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling af te wijzen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, kantoorgenoot van mr. Berendse-De Gruijl;

  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

De raad heeft zich op 18 januari 2021 afgemeld om de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • de brief van mr. R.W. de Gruijl van 25 februari 2021 met bijlagen;

  • de brief van mr. R.W. de Gruijl van 1 maart 2021 met één bijlage;

  • het door de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde begeleidingsplan van [zorginstelling] .

3De beoordeling

3.1.

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:

  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3]), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen.

3.2.

De kinderen staan sinds 24 januari 2020 onder toezicht van de GI.

De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 24 januari 2022.

3.3.

De kinderen zijn sinds 20 november 2019 uit huis geplaatst (aanvankelijk op vrijwillige basis). Zij verblijven sinds januari 2020 in gezinshuis [gezinshuis] in [plaats] ; sinds 24 januari 2020 op basis van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing.

In september 2020 heeft de GI bepaald dat het perspectief van de kinderen in het gezinshuis ligt.

Voorgeschiedenis

3.4.1.

Toen de kinderen uit huis geplaatst werden, hadden de ouders aanvankelijk wekelijks contact met hen.

3.4.2.

Op 1 september 2020 heeft de GI aan de ouders een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gegeven waarin (onder meer) stond dat de GI de omgang met de kinderen niet meer met beide ouders tegelijkertijd zou laten plaatsvinden, maar omgang tussen de ouders zou gaan splitsen.

3.4.3.

De GI heeft de moeder op 17 september 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin is bepaald dat zij in de oneven weken anderhalf uur begeleid contact heeft met de kinderen en in de even week een begeleid Skype contact van dertig minuten.

(Voor de vader geldt dezelfde regeling, maar dan andersom; hij heeft fysiek contact in de even weken en Skype contact in de oneven weken).

3.4.4.

Op 23 oktober 2020 heeft de GI aan de moeder een nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven waarin de begeleide contacten tussen haar en de kinderen zijn vastgesteld op twee uur per twee weken in de oneven weken. Dit is de regeling zoals die op dit moment geldt.

Procedure bij de rechtbank

3.4.5.

De moeder heeft de rechtbank verzocht om vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 17 september 2020 en zij heeft verzocht om vaststelling van een regeling waarbij zij eenmaal per week drie uur contact heeft met de kinderen.

3.4.6.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen.

Procedure bij het hof

3.5.1.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert de moeder – kort samengevat – het volgende aan.

Het hof kan, gelet op artikel 6:19 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) beslissen over het beroep tegen de tweede schriftelijke aanwijzing van 23 oktober 2020.

De huidige regeling draagt niet bij aan de hechting tussen de moeder en de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat zij in substantiële mate contact hebben met de moeder. De kinderen hebben laten blijken dat zij de omgang met de moeder als fijn ervaren en deze juist ontspannend vinden naast hun schoolgang. De omgang verloopt altijd positief en er werd zelfs gesproken over een uitbreiding naar onbegeleide omgang. De moeder krijgt geen verslagen van de omgang. De GI beweert dat een uitbreiding te belastend is voor de kinderen, maar dat blijkt niet uit de stukken: een CHOP-list is ook niet opgemaakt. De moeder kan goed aansluiten bij de kinderen. De perspectiefbepaling van de GI is prematuur en dient uitgesproken te worden door een rechter en niet door de GI. Het perspectief ligt nog bij de ouders en er dient toegewerkt te worden naar thuisplaatsing. Om dit mogelijk te maken, moet een uitbreiding van de contactmomenten plaatsvinden. Er is geen contra-indicatie om dit te doen.

In december 2020 kwam de moeder eenmalig de omgang niet na, omdat er toen sprake was van overmacht (kapotte auto en lege mobiele telefoon). Het is wel eens voorgekomen dat de moeder een belafspraak met de gezinshuisouder niet kon nakomen, omdat zij bijvoorbeeld te druk was met het leeghalen van de caravan op de camping. Dit heeft ze wel tijdig doorgegeven.

De moeder heeft sinds 12 januari 2021 een eigen woning met vier slaapkamers. Dat is een duidelijke eerste stap naar verbetering van haar persoonlijke situatie.

Het is niet bekend waarom de Skypecontacten zijn gestopt. De moeder vraagt zich af of daar niet een derde schriftelijke aanwijzing voor had moeten worden afgegeven.

Het rapport van de bezoekmomenten die [zorginstelling] heeft begeleid, is vrij summier. Er staan ook positieve dingen in: de moeder is enthousiast en probeert structuur aan te brengen. Bezoekverslagen zijn kennelijk wel opgemaakt, maar niet overgelegd door de GI.

3.5.2.

De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende standpunt ingenomen.

De regeling waarbij de moeder eenmaal per twee weken twee uur lang fysieke omgang heeft met de kinderen, is momenteel het hoogst haalbare voor de moeder. De moeder kan zichzelf deze twee uur staande houden. Sinds november 2020 begeleidt [zorginstelling] de contactmomenten. Uit de rapportage van [zorginstelling] blijkt ook dat de twee uur voldoende is. Het gezinshuis heeft [zorginstelling] ingeschakeld. [zorginstelling] is een erkende zorginstelling. De GI heeft geen wekelijkse verslagen, want die worden naar het gezinshuis gestuurd.

De moeder is nog niet betrouwbaar gebleken in haar afspraken. Op 15 december 2020 is zij niet verschenen op haar bezoekafspraak met de kinderen. Zij had geen bericht van verhindering doorgegeven en zij niet bereikbaar. De kinderen waren teleurgesteld en verdrietig dat de moeder niet was verschenen.

De Skype contacten zijn gestopt. Dit is uitvoerig besproken met de ouders.

Aan alle kanten doet iedereen zijn best om de ouders bij de kinderen te betrekken. De GI heeft de ouders juist enorm gemist. De afspraken op welke data en tijd de moeder met de gezinshuisouder mag bellen, zijn al een jaar geleden vastgelegd. De moeder moet hierin het initiatief nemen. De moeder heeft bijna alle belafspraken met de gezinshuisouders gemist. Op verzoek van de GI is het gezinshuis dit gaan bijhouden. De moeder kan in deze telefoongesprekken vragen stellen over de ontwikkeling van de kinderen en het gezinshuis kan de moeder dingen vertellen over de kinderen of de moeder uitnodigen om aan te sluiten bij het consultatiebureau of bijvoorbeeld de huisarts. De moeder heeft dingen gemist van de kinderen waarvan ze wel deel van had kunnen uitmaken als zij haar verantwoordelijkheid had gepakt.

De GI wil eerst zien dat de moeder betrouwbaar is ten aanzien van de huidige afspraken die er liggen en dat de moeder hierin haar verantwoordelijkheid pakt voordat er overgegaan kan worden tot uitbreiding. Dit om de kinderen te beschermen voor een mogelijke teleurstelling.

Bij de moeder is geen langdurige betrouwbaarheid te zien.

3.5.3.

De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort gezegd, verklaard dat het erg weinig is om de kinderen eenmaal in de twee weken te zien. Hij en de moeder houden veel van de kinderen en hij zou het leuk vinden als er meer omgang zou komen. De vader komt dagelijks bij de moeder thuis om haar te helpen met klussen. De vader steunt de moeder en er is geen sprake van onderlinge spanningen. Het blijkt nergens uit dat de kinderen teveel zouden worden belast als zij de moeder drie uur per week zien. De vader vraagt zich af hoe de belastbaarheid is getoetst. CJG was veel positiever dan [zorginstelling] . De moeder wordt buiten allerlei afspraken gehouden; voorheen ging ze altijd mee naar tandarts- en ziekenhuisbezoeken van de kinderen.

Het hof overweegt als volgt.

3.6.1.

Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Op grond van het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de gecertificeerde instelling als een schriftelijke aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 1:264 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.

De rechter kan een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.6.2.

De schriftelijke aanwijzing dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De rechter dient dan ook in de eerste plaats te beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd.

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van de Awb.

3.6.3.

Het hof is van oordeel dat de regeling die op dit moment geldt – twee uur begeleid contact in de veertien dagen – momenteel het meest in het belang van de kinderen is.

Uit het begeleidingsplan van [zorginstelling] blijkt dat de kinderen van de moeder geen ruimte krijgen om het bezoek invulling te geven (de moeder heeft van te voren bedacht wat ze gaan doen) en dat de moeder de non verbale signalen van de kinderen niet ziet. De moeder lijkt niet goed te weten hoe ze dingen moet regelen en kan niet inspringen op onverwachte gebeurtenissen. Dit zorgt voor “dwars” gedrag van de kinderen en aandacht voor het kind dat het hardste roept. De moeder kan het net twee uur volhouden met de kinderen. Naarmate de tijd verstrijkt, lijkt de moeder het overzicht te verliezen: zij krijgt het dan zwaarder en loopt onrustig heen en weer. Verder is uit het dossier gebleken dat de moeder regelmatig een emotioneel beroep op de kinderen doet: zij knuffelt de kinderen vaak, maar de kinderen reageren er haast niet op; de moeder zegt dat de kinderen weer bij haar kunnen terugkomen als zij een huis heeft. Er lijkt sprake te zijn van een wisselende emotionele beschikbaarheid en dit kan voor de kinderen onvoorspelbaar en onveilig aanvoelen. Daar staat weliswaar tegenover dat de moeder altijd enthousiast is als ze de kinderen ziet en haar best doet om de bezoeken gestructureerd te laten verlopen, maar dit neemt de geconstateerde zorgen onvoldoende weg.

3.6.4.

Verder is gebleken dat de moeder niet altijd betrouwbaar is in de nakoming van de afspraken die er nu liggen: dit geldt voor zowel voor de fysieke contactmomenten met de kinderen als voor de wekelijkse belmomenten met de gezinshuisouder. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de GI dat de moeder de meeste belafspraken met de gezinshuisouder niet is nagekomen. Ten aanzien van de fysieke contactmomenten geldt dat het een grote impact op de kinderen heeft als de moeder een afspraak mist, waarbij zij dan bovendien onbereikbaar is, zoals in december 2020 is gebeurd. De onzekerheid bij de kinderen dat zij van te voren niet weten of hun moeder wel of niet komt naar het omgangsmoment, is belastend voor de kinderen. Naar het oordeel van het hof is verder namens de moeder terecht aangevoerd dat de GI in de schriftelijke aanwijzing heeft nagelaten te motiveren dat de Skypecontacten niet langer meer plaatsvinden. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling echter voldoende toegelicht dat dit uitgebreid met beide ouders is besproken en dat het rustiger en overzichtelijker voor de kinderen, en haalbaarder voor de moeder is als het contact één keer per twee weken plaatsvindt. De Skypecontacten zijn uit de eerdere regeling gehaald en het fysieke contact is daarom langer.

3.6.5.

Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat uitbreiding in frequentie en duur van de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen, op dit moment niet in het belang is van de kinderen en dat de huidige regeling voor de moeder en de kinderen het maximaal haalbare is

3.6.6.

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de huidige regeling (zoals vastgelegd bij schriftelijke aanwijzing van 23 oktober 2020) alsnog vastleggen in het dictum van deze beschikking.

3.6.7.

Beslist wordt als volgt.

4De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende;

bepaalt dat de moeder eenmaal in de twee weken twee uur lang recht heeft op begeleid contact met [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ), [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] );

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en E.P. de Beij en is op 25 maart 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.