ECLI:NL:GHSHE:2021:925
public
2021-03-26T15:11:24
2021-03-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-03-25
200.285.681_01 en 200.285.681_02
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:5236
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:6626
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:925
public
2021-03-26T14:47:00
2021-03-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:925 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 25-03-2021 / 200.285.681_01 en 200.285.681_02

Hoofdverblijf

Zorgregeling

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 25 maart 2021

Zaaknummer: 200.285.681/01 en 200.285.681/02

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/256521 / FA RK 18-4047

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] (Polen),

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. Y.K. Kunze,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. L. Stam.

Deze zaak gaat over [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

vestiging: [vestiging]

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2020 en 25 augustus 2020.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2020, heeft de moeder verzocht bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- de werking van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 25 augustus 2020 te schorsen voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de vastgestelde zorgregeling betreft;

- de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 augustus 2020 te vernietigen;

- de verzoeken van de vader in eerste aanleg af te wijzen en de beschikking van de rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht, van 25 augustus 2020 te wijzigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder (in Polen) te bepalen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

Kosten rechtens.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 december 2020, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- in het incidentele verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 25 augustus 2020 te schorsen voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de vastgestelde zorgregeling af te wijzen;

- in de hoofdzaak de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht ,van 25 augustus 2020 te bekrachtigen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Polen af te wijzen;

- aanvullend te bepalen dat de kinderen door de moeder, althans de Poolse autoriteiten, binnen één week na betekening van de vertaalde beschikking van het hof aan de vader moeten worden overgedragen, met gebruikmaking van bijlage IV, het Certificaat van de terugkeer van een kind als bedoeld in artikel 42 lid 1 Verordening (EG) 2201/2003.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2021 en 29 januari 2021. Bij beide gelegenheden zijn gehoord:

  • de moeder via een videobel-verbinding, bijgestaan door mr. Kunze en vergezeld van een tolk, mevrouw Leszcynska;

  • de vader, bijgestaan door mr. Stam;

  • de raad, vertegenwoordig door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van de raad van 4 december 2020;

- het V6 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 21 december 2020 met de brief van diezelfde datum en de akte houdende overlegging productie 8;

- het V6 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 22 december 2020 met de brief van diezelfde datum en de akte houdende overlegging producties 9 tot en met 12;

- het V6 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 14 januari 2021 met de akte houdende overlegging producties 12 tot en met 15;

- het V6 formulier van de advocaat van de vader d.d. 18 januari 2021 met de brief van diezelfde datum en de producties H tot en met M;

- het V8 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 4 februari 2021 met de brief van diezelfde datum;

- het V8 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 11 februari 2021 met de brief van diezelfde datum;

- het V8 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 25 februari 2021 met de brief van diezelfde datum;

- het V6 formulier van de advocaat van de vader d.d. 26 februari 2021 met de brief van diezelfde datum.

3De beoordeling

3.1.

Partijen zijn op 4 augustus 2017 te [plaats] met elkaar gehuwd.

Uit de relatie van partijen zijn geboren:

- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;

- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.

De moeder heeft de Poolse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.2.

Bij tussenbeschikking van 17 juli 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 oktober 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3.

Bij eindbeschikking van 25 augustus 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht,

- bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben;

- een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.

Beide beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.4.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5.

De moeder voert samengevat het volgende aan.

Op de verzoeken van de vader is Pools recht van toepassing, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats hadden en hebben in Polen.

Onjuist is dat de moeder de omgang blokkeert en/of frustreert. De door de Poolse rechter vastgestelde omgangsregeling heeft vier keer daadwerkelijk plaatsgevonden. De keren dat deze niet doorging was door ziekte van de kinderen. Vanaf maart 2020 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden in verband met de pandemie. Dat de moeder ook na de versoepeling huiverig was voor fysieke omgang is begrijpelijk. De vader heeft overigens ook niets ondernomen om de omgang te continueren. Van de moeder kan, gelet op het verleden van partijen en de Poolse wet- en regelgeving, moeilijk verwacht worden dat zij het initiatief neemt tot het contact. Dat de kinderen wel varen bij de omgangsmomenten, wordt mede gelet op de aantekeningen van de observant, betwist.

De Poolse rechter heeft in diverse procedures in rechte vastgesteld dat de vader de moeder fysiek heeft mishandeld en dat daarbij de kinderen aanwezig waren. Dat de Poolse rechter en de Nederlandse rechter (in het kader van de voorlopige voorzieningen) de kinderen aan haar hebben toevertrouwd was voor de moeder eens te meer een bevestiging. De moeder was bang voor de vader en wenste haar kinderen te beschermen. De rechtbank heeft het belang van de kinderen bij vastigheid onvoldoende onderkend en onvoldoende in haar overwegingen betrokken. De moeder heeft altijd aangegeven dat zij aan omgang zal meewerken. Zij heeft daar wel enkele voorwaarden aan verbonden omdat zij bang is voor de vader en de veiligheid van de kinderen wil garanderen. Daarbij spelen ook de door de vader aan de moeder en haar familie geuite bedreigingen een belangrijke rol. De moeder vreest dat de vader in staat is om geweld te gebruiken tegenover de kinderen. Dat de vader de juridische weg heeft bewandeld maakt dat niet anders. Ook de plechtige beloftes van de vader doen daar niet aan af.

De kinderen zijn gedurende de afgelopen twee jaar in Polen naar school gegaan en spreken alleen Pools. Ook toen de kinderen in Nederland waren werd Pools gesproken. De kinderen hebben in Polen vriendschappen opgebouwd en zij kunnen terugvallen op een sociaal netwerk. Zij zijn in Polen geworteld, hebben er hobby’s en onderhouden nauwe contacten met hun neefjes en nichtjes en vriendjes. De terugkeer naar Nederland zal zeer problematisch zijn. Te meer nu zij niet alleen aan het land, de cultuur en de omgeving zullen moeten wennen maar ook aan het leven met alleen hun vader, wat twee jaar niet het geval was. Het zal bovendien zeer moeilijk zijn voor de moeder om weer een leven in Nederland op te bouwen en werk te vinden. Zij spreekt geen Nederlands. Dit betekent dat de moeder de omgang met haar kinderen verliest, althans haar band met de kinderen ernstig in het gedrang komt.

In Polen heeft de moeder haar zaken op orde. Zij studeert en kan een beroep doen op steun van haar familie, hetgeen in Nederland veel moeilijker zal lukken. Andersom bestaan de bezwaren niet. De vader spreekt Pools en heeft veel Poolse klanten.

De door partijen in 2014 gesloten overeenkomst is naar Pools recht rechtsgeldig. De vader is deze overeenkomst welbewust met de moeder aangegaan. Hij heeft de afspraken in de overeenkomst geschonden. Als gevolg daarvan kan de moeder zich met recht beroepen op die overeenkomst.

Als het hof komt tot een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, dan dient deze onbegeleid plaats te vinden. De moeder heeft de opvoeding en verzorging van de kinderen al die tijd zelf voor haar rekening genomen. Daarnaast dient in dat geval een co-ouderschapsregeling vastgesteld te worden.

3.6.

De vader voert, samengevat, het volgende aan.

Op de verzoeken van de vader is Nederlands recht van toepassing. De vader heeft in de periode dat de kinderen in Nederland woonden een belangrijk aandeel gehad in de verzorging en opvoeding.

Uit het verslag van de omgangsmomenten blijkt dat de moeder niet coöperatief is geweest met betrekking tot de contacten tussen de kinderen en de vader. Vanaf januari 2020 heeft de vader geen enkel fysiek contact meer gehad met de kinderen.

De vader heeft grote vrees dat als de kinderen niet terugkeren naar Nederland, hij ze nooit meer zal mogen zien. De moeder slaat alle advies volkomen in de wind; ook na de uitspraak van de rechtbank is er geen enkel fysiek contact geweest tussen vader en de kinderen. Onjuist is dat hij geen contact heeft opgenomen met de curator om de omgangsmomenten voort te zetten. De moeder heeft aangegeven dat zij geen nieuwe omgangsmomenten toestaat zolang er geen nieuwe beschikking is waarin de omgangsmomenten zijn vastgelegd.

De vader ontkent dat hij de moeder in 2014 fysiek zou hebben mishandeld. Zolang er geen uitspraak is in de procedure bij het Poolse hof, kan dit geen argument zijn. Bovendien zegt het niets over het ouderschap, maar meer over de relatie die de ouders met elkaar hebben gehad. De moeder is na de vermeende mishandeling met de vader getrouwd.

Het beroep op tijdsverloop kan geen doorslaggevend argument zijn om de kinderen definitief in Polen te laten wonen. “Misdaad” moet niet lonen. De moeder is immers zonder overleg en zonder toestemming van de vader en de betrokken autoriteiten vertrokken naar Polen, terwijl dit verbod nog eens uitdrukkelijk als extra voorwaarde in de rapportage bij Veilig Thuis is opgenomen.

De kinderen zijn loyaal naar de moeder en als zij maar voldoende van de moeder en grootouders te horen krijgen dat het contact tussen de vader en hen niet goed is, en de vader een slechte man zou zijn, dan zullen zij zich ook zo gaan gedragen. Dat bepaalde voorwaarden aan het contact met hem moeten worden opgelegd, heeft de moeder niet nader onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt.

Tijdens het incident in 2018 was alleen sprake van verbaal geweld, zo blijkt ook uit de verslagen van Veilig Thuis. Onjuist is dat de familie van de vader de moeder meermaals heeft bedreigd. Ook uit de verklaring van de huisarts volgt dat er nooit aanwijzingen zijn geweest voor enige vorm van huiselijk geweld.

Als de kinderen weer in Nederland zijn, kunnen zij naar de vertrouwde “oude” basisschool. De familie van de vader wil graag ondersteuning bieden. Zowel de vader als zijn familie vinden ook dat de kinderen op een normale manier contact moeten kunnen hebben met hun moeder. De vader wil graag een co-ouderschap waarbij beide ouders een gelijk deel in de zorg hebben voor de kinderen. De hulpverlenende instanties dienen zich daarover uit te spreken. De vader zal de kinderen voorlopig niet buiten de aanwezigheid van een derde overdragen aan de moeder, nu zij blijft herhalen dat de vader agressief zou zijn. De kinderen moeten door beide ouders worden voorbereid op hun vertrek naar Nederland.

De overeenkomst waarop moeder zich beroept dateert uit 2014 toen [minderjarige 2] nog niet geboren was en is door de vader na intimidatie van de familie van de moeder ondertekend om moeder met [minderjarige 1] mee terug te krijgen naar Nederland. Partijen hebben het goed gehad de vier jaar daarna. De moeder kan deze oude overeenkomst die niet ziet op de nieuwe situatie niet gebruiken om daarmee te legitimeren dat zij terecht naar Polen is vertrokken zonder toestemming van de vader. Bovendien is de moeder zelf ook haar verplichtingen niet nagekomen en heeft zij zich ook misdragen.

Er zijn voor de moeder voldoende banen in Nederland waarop zij kan solliciteren. Er zijn veel Poolse mensen in Nederland die allemaal werk hebben. De moeder kan ook opnieuw Nederlandse les nemen.

3.7.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de geschetste scenario’s voor de kinderen schadelijk zijn nu de moeder zo standvastig is: ofwel de kinderen blijven bij de moeder in Polen en hebben mogelijk geen contact met de vader of de kinderen komen terug naar Nederland bij de vader en verliezen de moeder als hoofdopvoeder. [minderjarige 2] heeft op jonge leeftijd een turbulente situatie meegemaakt en heeft in die kwetsbare situatie een hechting moeten ontwikkelen. De raad heeft, gezien de houding van de moeder, weinig hoop dat de moeder meewerkt aan het tot stand brengen van omgang tussen de vader en de kinderen. De huidige situatie waarin de kinderen bij de moeder in Polen verblijven lijkt de raad iets minder schadelijk. De raad hoopt dat ouders door cross border mediation nieuwe inzichten krijgen en deze kans aangrijpen. Indien wordt beslist dat de kinderen naar Nederland komen is de raad voornemens ambtshalve een raadsonderzoek te doen bij de vader.

3.8.

Het hof overweegt als volgt.

Bevoegdheid Nederlandse rechter

3.8.1.

De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Poolse nationaliteit. Het hof dient, gelet op de internationale aspecten in deze zaak, te beoordelen of het bevoegd is om van de verzoeken van de vader kennis te nemen.

Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis is de Nederlandse rechter bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid indien de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Brussel II-bis bevat geen definitie van het begrip gewone verblijfplaats. Volgens vaste rechtspraak is de gewone verblijfplaats de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. De rechter dient bij het invullen van het begrip gewone verblijfplaats rekening te houden met alle feitelijke omstandigheden van de concrete situatie.

Niet in geschil is dat de kinderen allebei in Nederland zijn geboren en voor hun ongeoorloofde overbrenging in oktober 2018 naar Polen door hun moeder in Nederland hebben gewoond en samen met de vader enkele jaren in Nederland een gezinsleven hebben gehad. De kinderen gingen in [plaats] naar school en/of naar de kinderopvang. Aldus lag de laatste gewone verblijfplaats van de kinderen onmiddellijk voor het niet doen terugkeren van hen naar Nederland en voor de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank op 30 oktober 2018, in Nederland. De rechtbank heeft de kinderen bij beschikking van 5 december 2018 voor de duur van de echtscheidingsprocedure toevertrouwd aan de man. De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 25 juli 2019 bepaald dat de kinderen voorlopig worden toevertrouwd aan de moeder, maar dit betreft eveneens een voorlopige maatregel die alleen geldt totdat in de echtscheidingsprocedure over de hoofdverblijfplaats is beslist en die bovendien geheel onverlet laat dat de ene gezagsouder niet zonder toestemming van de andere gezagsouder met de kinderen naar het buitenland mag vertrekken. Dat de kinderen (ook) ingeschreven stonden in Polen maakt het voorgaande niet anders.

3.8.2.

Op grond van artikel 10 Brussel II-bis blijft de Nederlandse rechter in geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van de kinderen bevoegd (nu de kinderen onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland) totdat de kinderen in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats hebben gekregen en:

a. de vader die gezagsrecht bezit in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust of

b. de kinderen gedurende ten minste een jaar nadat de vader met gezagsrecht kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, in die andere lidstaat heeft verbleven en in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:i. er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarheen het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden,geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind;

ii) een door de persoon met gezagsrecht ingediend verzoek tot terugkeer is ingetrokken en binnen de onder i) gestelde termijn is geen nieuw verzoek ingediend;iii) een voor een gerecht in de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of

het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, dienende zaak is overeenkomstig artikel 11, lid 7, gesloten verklaard;

iv) een gezagsbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had.

3.8.3.

De vader heeft niet berust in de overbrenging of het niet doen terugkeren. Omdat de vader kort naar de overbrenging van de kinderen naar Polen in Polen bij de bevoegde autoriteiten een verzoek tot terugkeer heeft ingediend en dit heeft gehandhaafd, is aan de voorwaarden van artikel 10 Brussel II-bis voor de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet voldaan. De Nederlandse rechter is dan ook onverminderd bevoegd ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Toepasselijk recht

3.8.4.

De moeder heeft onder grief 1 aangevoerd dat Pools recht van toepassing is, nu de kinderen hun gewone verblijfplaats hadden en hebben in Polen en zij daar ook ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. De grief faalt. Het hof heeft hiervoor in rov. 3.8.1 reeds overwogen dat de kinderen voor hun ongeoorloofde overbrenging naar Polen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland. Ingevolge artikel 17 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van de kinderen.

Op de verzoeken van de vader is derhalve Nederlands recht van toepassing.

De overruleprocedure

3.8.5.

Centraal in deze echtscheidingsprocedure, die tevens heeft te gelden als een overrule-procedure in de zin van artikel 11 lid 7 Brussel II bis Verordening, staan de verzoeken van de vader met betrekking tot de kinderen. Zowel het genoemde primaire als het subsidiaire verzoek van de vader valt onder “de kwestie van het gezagsrecht” als bedoeld in artikel 11 lid 7 voornoemd.

In de teruggeleidingsprocedure heeft zowel de Poolse rechter in eerste aanleg als in hoger beroep het Hof van Warschau (Polen) op grond van artikel 13 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 1980 (verder te noemen: Verdrag van 1980) beslist dat de kinderen van partijen niet naar Nederland hoeven terug te keren. Het arrest van het Poolse Hof is onherroepelijk geworden omdat geen van partijen daartegen cassatieberoep in Polen heeft aangetekend.

Artikel 11 lid 8 van Brussel II bis bepaalt dat niettegenstaande een beslissing houdende de niet-terugkeer op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980, een latere beslissing die de terugkeer van het kind met zich brengt, gegeven door een gerecht dat krachtens deze verordening bevoegd is, overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk III uitvoerbaar is, zulks teneinde de terugkeer van het kind te verzekeren.

Nu in de bestreden beslissing door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 25 augustus 2020 is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is, betekent dat, gelet op voornoemd art. 11 lid 8, dat indien deze beschikking in stand zou blijven, de kinderen moeten terugkeren naar de vader in Nederland. De rechtbank Limburg heeft ter uitvoering van haar beslissing tevens een certificaat in de zin van art. 42 lid 1 Brussel II bis afgegeven aan de vader.

De vrouw komt hiertegen op en verzoekt het hof te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar in Polen zal zijn.

Hoofdverblijfplaats

3.8.6.

In een poging om de geschillen tussen de vader en de moeder over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te lossen, is tijdens beide mondelinge behandelingen gesproken over cross-border mediation in Nederland, of eventueel in België of Duitsland. De moeder heeft hieraan de voorwaarde verbonden dat zij op papier de garantie van het Openbaar Ministerie krijgt dat tegen haar geen arrestatiebevel wegens kinderontvoering loopt. Hoewel het Openbaar Ministerie dit per e-mail aan de advocaat van de moeder heeft bevestigd, is dat voor de moeder niet voldoende gebleken. De moeder heeft aangegeven wel bereid te zijn vanuit Polen via skype deel te nemen aan cross-border mediation. De vader heeft aangegeven dat cross-border mediation fysiek dient plaats te vinden, wil er enige kans op succes zijn. De vader is wel bereid om via skype aan cross-border mediation deel te nemen als het hof over de hoofdverblijfplaats heeft beslist. De cross-border mediation zou dan enkel nog gaan om het vaststellen van een omgangsregeling met de andere ouder.

Gelet op de voorwaarden die ieder van de ouders aan de aan de cross-border mediation verbindt en er overigens sprake is van een complexe situatie die voor alle betrokkenen tot veel onduidelijkheid en rechtsonzekerheid leidt, ziet het hof geen aanleiding om de zaak voor wat betreft de hoofdverblijfplaats langer aan te houden. Het hof zal in deze beschikking dan ook beslissen over het hoofdverblijf van de kinderen.

3.8.7.

Het hof zal de grieven 2 tot en met 18, voor zover deze zien op de beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen, vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk bespreken. Voor het standpunt van de moeder wordt verwezen naar het beroepschrift en hetgeen daarover in rov. 3.5 is weergegeven. Kort gezegd komt het standpunt van de moeder er op neer dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen moet worden afgewezen en dat de hoofdverblijfplaats bij haar moet worden bepaald.

3.8.8.

Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader dient te zijn. Het hof voegt daar het volgende aan toe.

De moeder biedt de vader geen ruimte om een rol te spelen in het leven van de kinderen. Zij heeft de kinderen zonder voorafgaand overleg met of toestemming van de vader meegenomen naar Polen. Zij heeft hierbij ook gehandeld in strijd met de bodemeisen in het kader voor veiligheid en herstel zoals deze blijken uit het verslag van Veilig thuis van 15 oktober 2018. Verder staat zij het contact tussen de vader en de kinderen niet of nauwelijks toe. Ook aan de omgangsregeling die door de Poolse rechter op 28 juni 2019 is bepaald, heeft de moeder onvoldoende gehoor gegeven. Weliswaar hebben enkele omgangsmomenten plaatsgevonden, maar de omgang is inmiddels gestagneerd. De pandemie heeft fysieke omgang weliswaar bemoeilijkt, maar zelfs belmomenten zijn niet of moeizaam doorgegaan. Er is sinds januari 2020 geen fysiek contact tussen de kinderen en hun vader meer geweest. Het (beeld) bellen stagneerde na 24 maart 2020. Medio 2020 gaf de moeder aan dat de vader zich na de beslissing van het Hof te Warschau wederom tot de Poolse rechter had moeten wenden om zijn recht op omgang en contact verzekerd te krijgen. Vanaf de bestreden beschikking in augustus 2020 vindt er wel weer contact plaats via (beeld) bellen. De moeder belijdt aldus wel met woorden maar niet met daden dat zij meewerkt en wil meewerken aan omgang. Zij stelt steeds opnieuw voorwaarden aan de omgang.

Het hof maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de moeder de vader weert uit het leven van de kinderen, hetgeen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bijzonder schadelijk is. Een goed contact van de kinderen met beide ouders is voor hun verdere ontwikkeling van groot belang. Zij moeten met beide ouders een onbelast contact kunnen hebben. Daarbij komt dat de moeder de vader sinds haar vertrek naar Polen niet meer betrekt bij belangrijke beslissingen met betrekking tot de kinderen, zoals over school, hobby’s en medische aangelegenheden, en hem evenmin informeert over het wel en wee van de kinderen. Dat had, mede gelet op het feit dat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen, wel op haar weg gelegen.

De overeenkomst die partijen naar aanleiding van de vermeende mishandeling in 2014 sloten kan de moeder niet baten. De vader heeft over het tekenen van die overeenkomst gesteld dat hij dit destijds onder dwang heeft gedaan en om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] en de moeder weer terug zouden keren naar Nederland. De situatie is nadien ook, mede door tijdsverloop van vier jaar, gewijzigd. Partijen hebben hun relatie voortgezet, [minderjarige 2] is geboren en partijen hebben in 2017 besloten om te trouwenWat er ook zij van de beweegredenen en omstandigheden bij de ondertekening van de overeenkomst destijds, het hof ziet geen aanleiding om partijen nu nog aan de overeenkomst gebonden te achten. Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een kind zijn de belangen van het kind leidend. Derhalve kijkt het hof naar wat op dit moment in het belang van de kinderen als meest wenselijk voorkomt.

De moeder heeft daarnaast verwezen naar geweldsincidenten in 2014 en 2018. De gestelde mishandeling in 2014 is sinds november 2018 in Polen opnieuw onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en heeft nog niet tot een eindvonnis geleid. Gelet op deze stand van zaken en de betwisting van de mishandeling in 2014 door de vader, staat niet vast dat de vader destijds de moeder heeft mishandeld. Voorts merkt het hof op dat de gestelde mishandeling er voor moeder niet aan in de weg gestaan heeft om met de vader nog een kind te krijgen en met hem in het huwelijk te treden. De mishandeling door de vader in 2018 in het bijzijn van de kinderen is door de vader weliswaar eveneens betwist, maar in het arrest van het Hof van Beroep te Warschau, na onderzoek van de feiten, is deze als vaststaand aangenomen. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan en heeft tot gevolg dat ook in deze procedure die mishandeling als een vaststaand (bewezen) feit moet worden aangenomen. De mishandeling van de moeder door de vader wil evenwel niet zeggen dat de vader ook gewelddadig is naar de kinderen. Daarvan is niet gebleken. Ook uit het verslag van de toezichthouder over het contact van de man met de kinderen in Polen komt geen negatief beeld van de vader naar voren. Daaruit blijkt dat [minderjarige 2] zich natuurlijk gedraagt tegenover zijn vader, terwijl [minderjarige 1] zich soms opzettelijk minder goed gedraagt om de vader ellendig te maken. De kinderen zijn loyaal naar de moeder. Het lijkt erop dat [minderjarige 1] dat in haar gedrag naar de vader toe tot uitdrukking brengt.

Hoewel de vader kort na het vertrek van de moeder met de kinderen naar Polen is afgereisd om de kinderen op te sporen, heeft hij inmiddels van die handelwijze afstand gedaan. Hij probeert sindsdien langs juridische weg de kinderen terug naar Nederland te krijgen. Van gedrag zijnerzijds dat tegen het belang van de kinderen zou kunnen ingaan is de afgelopen 2,5 jaar niet gebleken. Een onveilige situatie zoals die door de Poolse rechter voor de moeder en de kinderen in Nederland bij vertrek uit Nederland en bij een eventuele terugkeer naar Nederland is aangenomen, is niet (langer) aanwezig. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bovendien aangegeven voornemens te zijn ambtshalve een onderzoek te doen naar de opvoedsituatie bij de vader. Ook het jeugdteam van de woongemeente van de kinderen zal betrokken zijn. Gelet hierop staat vast dat er adequate voorzieningen zijn getroffen om de bescherming van de kinderen bij terugkeer in Nederland te verzekeren.

Anders dan bij de moeder ziet het hof bij de vader wel mogelijkheden om de moeder als andere ouder toe te laten in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Uit de houding van de vader richting de moeder valt af te leiden dat de vader het recht van de moeder op structureel en regelmatig contact met de kinderen mogelijk maakt en in het belang acht van de kinderen, waarbij de vader opteert voor co-ouderschap zodat de kinderen optimaal met beide ouders contact kunnen hebben.

Het hof realiseert zich dat het ingrijpend zal zijn voor de kinderen als zij terug moeten keren naar Nederland en bij de vader zullen opgroeien. Echter dat de moeder in oktober 2018 de kinderen van de ene dag op de andere mee naar Polen heeft genomen, zal niet minder ingrijpend voor hun zijn geweest. Toch hebben de kinderen dit naar eigen zeggen van de moeder goed opgepakt. Niet valt in te zien dat een terugkeer naar Nederland thans tot onoverkomelijke problemen zou leiden, zeker wanneer de ouders de kinderen daarop goed voorbereiden en daarvoor de nodige voorzieningen treffen, zoals door de man reeds voorgesteld of getroffen ten aanzien van huisvesting, school en hulpverlening.

Dat de kinderen wanneer zij in Polen blijven wonen zonder de vader opgroeien vindt het hof nog ingrijpender en levert grotere en meer blijvende schade op voor hun ontwikkeling dan de terugverhuizing naar Nederland. De kinderen hebben veel flexibiliteit en draagkracht laten zien. Het is aan beide ouders om de kinderen bij de terugkeer naar Nederland te begeleiden en te ondersteunen.

De moeder kan ervoor kiezen om weer in Nederland of in Duitsland te gaan wonen, zodat zij nabij de kinderen kan wonen en een co-ouderschapsregeling met de vader kan afspreken. De moeder heeft eerder vijf jaar in Nederland gewoond en gewerkt. Zij heeft in Polen laten zien in korte tijd in staat te zijn haar leven op te bouwen. Niet valt in te zien waarom haar dat in Nederland of Duitsland niet meer zal lukken. De vader heeft bovendien aangeboden haar en de kinderen zo nodig financieel te steunen.

Hetgeen de moeder verder heeft aangevoerd, maar hiervoor niet is besproken kan niet tot een ander oordeel leiden. Grieven 2 tot en met 18 falen in zoverre.

3.9.

Gebleken is dat de vader reeds beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 42 juncto artikel 40 lid 1 onder b van Brussel II bis, afgegeven door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, ter uitvoering van de bestreden beslissing. Nu het hof de bestreden beslissing zal bekrachtigen voor wat betreft de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader, gaat het hof ervan uit dat afgifte van een nieuw certificaat niet nodig is.

Omgangsregeling

3.10.

Het hof zal de beslissing over een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen om via cross-border mediation tot overeenstemming te komen. Wanneer partijen er samen niet uitkomen zal het hof alsnog een beslissing nemen. Het hof zal de beslissing PRO FORMA aanhouden voor één maand.

Schorsing uitvoerbaar verklaring bij voorraad

3.11.

Nu in deze beschikking een beslissing in de hoofdzaak wordt gegeven, volgt uit het voorgaande dat het verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 25 augustus 2020 te schorsen voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de vastgestelde zorgregeling betreft, wordt afgewezen.

4De beslissing

Het hof:

in de zaak met zaaknummer 200.268.681/01:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 25 augustus 2020 voor wat betreft de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader;

verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats uitvoerbaar bij voorraad;

houdt de beslissingen ten aanzien van de zorgregeling en de proceskosten PRO FORMA aan tot 26 april 2021;

in de zaak met zaaknummer 200.268.681/02:

wijst af het verzoek van de moeder om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 25 augustus 2020 te schorsten voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de vastgestelde zorgregeling betreft;

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021 door mr. G.J. Vossestein in tegenwoordigheid van de griffier.