ECLI:NL:GHSHE:2021:978
public
2021-04-06T15:08:59
2021-04-01
Raad voor de Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
2021-04-01
200.274.631_01
Hoger beroep
NL
's-Hertogenbosch
Civiel recht; Personen- en familierecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2021:978
public
2021-04-06T14:13:25
2021-04-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:GHSHE:2021:978 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 01-04-2021 / 200.274.631_01

Omgangsregeling

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak:1 april 2021

Zaaknummer: 200.274.631/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/335743 FA RK 17-5174

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in principaal appel,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. P.R. Klaver,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal appel,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof.

Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie: [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 november 2019.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2020, heeft de vader het hof, althans zo begrijpt het hof, verzocht om voormelde beschikking te vernietigen en:

- primair: een onbegeleide contactregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen zo ruim mogelijk, en conform zijn verzoek in eerste aanleg, zoals opgenomen in de bestreden beschikking onder rechtsoverweging 2.3.;

- subsidiair: een minder frequente omgangsregeling te bepalen tussen hem en [minderjarige] , maar dan een onbegeleide, minder frequente regeling als zijnde verzocht, zoals het hof juist acht, maar dan wel meer dan de thans door de rechtbank vastgestelde regeling;

- meer subsidiair: een begeleid contact tussen hem en [minderjarige] , maar dan wel meer frequent dan de thans door de rechtbank vastgestelde regeling;

- meest subsidiair: een regeling zoals het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 9 maart 2020, heeft de moeder het hof verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep van de vader af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vader, bijgestaan door mr. Klaver;

  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;

  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

De tolk voor de vader heeft zich kort voor de mondelinge behandeling afgemeld. De advocaat van de vader heeft daarop, namens de vader, het hof uitdrukkelijk verzocht de mondelinge behandeling voort te zetten.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 9 februari 2021.

3De beoordeling

3.1.

Partijen waren met elkaar gehuwd.

Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2017 [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.

Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.

[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.

3.2.

Bij beschikking van 3 april 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 april 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .

3.3.

Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve omgangsbegeleiding, waarbij de verdere invulling - waaronder intensieve oudergesprekken - zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project.

De rechtbank heeft partijen bevolen gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en beveelt hen mee te werken aan de uitvoering van de regeling. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak verder pro forma aangehouden, in afwachting van het rapport van Juzt over het verloop van de intensieve oudergesprekken en de begeleide omgang.

3.4.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van het uniform hulpaanbod gerechtigd zijn tot het hebben van begeleid contact met elkaar één keer in de drie weken van minimaal één uur op een neutrale locatie, onder inachtneming van hetgeen in die beschikking onder rechtsoverweging 2.6. is overwogen.

De rechtbank heeft partijen voorts verwezen voor (jeugd)hulpverlening naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost en verzoekt dat loket om uiterlijk 18 augustus 2020 pro forma een eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen, zulks met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.6. is overwogen.

Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren.

De rechtbank heeft de raad verzocht, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechtbank te adviseren ter beantwoording van de in de bestreden beschikking gestelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen.

De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

3.5.

De vader kan zich met deze beslissing, voor zover het betreft de daarin vastgestelde begeleide contactregeling tussen hem en [minderjarige] , niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.

De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat de vader gerechtigd is omgang te hebben met [minderjarige] gedurende een begeleid contact van één keer in de drie weken van minimaal één uur op een neutrale locatie onder inachtneming van hetgeen in de beschikking waarvan beroep onder rechtsoverweging 2.6. is overwogen.

Deze omgang is te beperkt, temeer nu er eerder een ruimere regeling bestond van in ieder geval eenmaal per week op een middag, welke regeling ook nog zou worden uitgebreid. Daarbij komt dat de vader zich altijd heeft gehouden aan de instructies van Juzt.

De vader benadrukt dat er een goede band bestaat tussen hem en [minderjarige] en hij er ook aan toe was om van begeleid naar onbegeleid contact te gaan.

De rechtbank heeft met deze beslissing de regeling die bij Juzt gold verschraald. De vader meent dat het in het belang van [minderjarige] is om een ruimere omgangsregeling vast te stellen.

Hij benoemt verder dat zijn hoger beroep mede is ingegeven door het feit dat er sinds de uitspraak van de rechtbank niets is gebeurd.

De voorkeur van de vader gaat uit naar een onbegeleid contact van meer dan één keer in de drie weken, indien dat niet mogelijk een begeleid contact maar dan vaker dan één keer in de drie weken. Hij heeft in eerste aanleg een voorstel daartoe geformuleerd zoals is overgenomen in rechtsoverweging 2.3. van de bestreden beschikking.

3.6.1.

Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader daar nog aan toegevoegd dat er inmiddels een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] loopt onder begeleiding van Inzet voor Zorg. Hoewel de vader erkent dat de omgang op zich goed verloopt, vindt hij dat het te langzaam gaat, hij wenst dat er vaker contact tussen hem en [minderjarige] komt.

Tevens wijst de vader erop dat de contacten te kort zijn en hem meer tijd moet worden gegund zodat hij kan laten zien wat hij kan. Hij heeft immers de adviezen opgevolgd en is bezig om de Nederlandse taal te leren, ook heeft hij een cursus gevolgd om zijn pedagogische vaardigheden te verbeteren.

3.7.

De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.

Volgens de moeder is het de vader niet te doen om een uitgebreide zorg- en opvoedingsrol. Hij wil enkel net genoeg contact met [minderjarige] om bij de IND te kunnen stellen dat er op “frequente” basis contact plaatsvindt tussen hen, zodat hij recht behoudt op verblijf in Nederland.

De moeder wijst verder op het door Juzt medio maart 2019 beschreven moeizame contact tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft daarom volgens haar terecht - conform het advies van Juzt - de begeleide omgangsregeling in de bestreden beschikking vastgesteld.

Hoewel [minderjarige] veel weerstand vertoont voorafgaand aan de contacten, en hij na de contactmomenten met de vader enkele dagen onrustig en ontroostbaar is, begrijpt de moeder desondanks dat er contact plaats moet blijven vinden. Zij ondersteunt derhalve de regeling van de rechtbank,

3.7.1.

Ter mondelinge behandeling heeft de (advocaat van de) moeder nogmaals benadrukt dat de rechtbank terecht heeft terugverwezen naar Juzt/Inzet voor Zorg in het kader van het uniforme hulpaanbod. Beide partijen waren het daarmee eens en stonden -en staan- achter dit traject. De moeder vindt het daarom opmerkelijk dat de vader nu hoger beroep heeft ingesteld. Zij meent dat het verzoek van de vader in hoger beroep haaks staat op de praktijk. De moeder wijst er op dat de invulling van de contacten met [minderjarige] door de vader niet is veranderd. De vader is niet leerbaar, hij vindt onvoldoende aansluiting bij [minderjarige] en hij pikt signalen niet goed op. [minderjarige] raakt daardoor van slag.

De moeder leest in de verslagen van Inzet voor Zorg dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] iets verbeteren. Zij ziet echter nog veel spanningen bij [minderjarige] hetgeen wordt bevestigd door de voorschool die [minderjarige] bezoekt. Zij merkt daarbij op dat de vader door taalproblemen nog steeds niet met [minderjarige] kan communiceren. Zo zegt [minderjarige] bijvoorbeeld tegen de vader dat hij moet plassen, maar begrijpt de vader dit vervolgens niet, waardoor [minderjarige] gestrest raakt. Van onbegeleide omgang kan daarom zeker geen sprake zijn.

Nu het uniforme hulpaanbod nog loopt is in feite de behandeling in hoger beroep te vroeg.

3.8.

De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benoemd dat er, in het huidige traject door Inzet voor Zorg maar ook in het voorafgaande traject van Juzt, veel aandacht is voor de situatie van de vader en zijn leerpunten. Aan de andere kant is ook gezien dat er aan de kant van de moeder hulp nodig is. De raad acht het van belang dat hieraan in het huidige traject in het kader van het uniform hulpaanbod verder wordt gewerkt en heeft het hof derhalve geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

3.9.

Het hof oordeelt als volgt.

3.9.1.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.

In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.9.2.

De rechtbank achtte het in het belang van [minderjarige] dat aan het eerder ingezette contactherstel, dat in de periode juni 2018-maart 2019 door Jutz was uitgevoerd, een vervolg zou worden gegeven. Mede op advies van de raad en de bevindingen van Juzt heeft de rechtbank echter geoordeeld dat het te vroeg was voor de door de vader verzochte zorgregeling. In het kader van het uniform hulpaanbod heeft de rechtbank daarom, na dit te hebben besproken met partijen en nadat zij hun goedkeuring daaraan hebben gegeven, terugverwezen naar Juzt voor het vervolgen van het traject. Conform het advies van Juzt en om een (minimum) basis te leggen voor het contact tussen de vader en [minderjarige] , heeft de rechtbank de in de bestreden beschikking opgenomen regeling vastgesteld.

3.9.3.

Het hof begrijpt uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling in hoger beroep dat de start van uniforme hulpaanbod enige tijd op zich heeft laten wachten en een vervolg bij Juzt was niet mogelijk gezien de beëindiging van deze organisatie. Inzet voor Zorg heeft een en ander overgenomen.

Inmiddels is dit traject gestart en is er contact tussen de vader en [minderjarige] door middel van begeleide omgang. Daarnaast zijn er individuele gesprekken met de ouders gevoerd om te komen tot afspraken met betrekking tot het contactherstel en de begeleide contactmomenten. Ook heeft er een interactie observatie plaatsgevonden en hebben de ouders beiden een terugkoppeling van gekregen waarbij zij adviezen hebben gekregen hoe zij [minderjarige] kunnen ondersteunen in het contact met zijn vader. Verder is het contactmoment van de vader met [minderjarige] recentelijk uitgebreid en heeft Inzet voor Zorg aan de rechtbank verzocht om het voornoemde traject te verlengen.

3.9.4.

Alles overziende is het hof van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] om het huidige traject in het kader van het uniform hulpaanbod te laten voortduren. Hoewel de wens van de vader - dat hij vaker en langer omgang wil met [minderjarige] – begrijpelijk is, ziet het hof geen reden om op dit moment enige wijziging aan te brengen in de vastgestelde regeling.

3.10.

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 november 2019;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en is op 1 april 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.