ECLI:NL:HR:2021:123
public
2021-02-17T12:21:56
2021-01-26
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-16
19/02618
Cassatie
NL
Strafrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1266
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:1750
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:123
public
2021-02-16T13:19:21
2021-02-17
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:123 Hoge Raad , 16-02-2021 / 19/02618

Medeplegen van opzettelijk binnen het douanegebied brengen van onveraccijnsde sigaretten en rooktabak en het opzettelijk nalaten daarvan aangifte te doen (art. 10:1 Adw). Bewijsklacht; o.a. t.a.v. oogmerk verdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met acht andere zaken.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/02618

Datum 16 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002171-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.