ECLI:NL:HR:2021:147
public
2021-02-09T10:16:15
2021-01-28
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-01-29
19/04306
Cassatie
NL
Civiel recht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:820, Gevolgd
Rechtspraak.nl
NJB 2021/109
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:147
public
2021-01-29T13:03:15
2021-01-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:147 Hoge Raad , 29-01-2021 / 19/04306

Arubaanse zaak. Erfrecht. Verdeling nalatenschap; beroep op opzettelijke verzwijging van tot huwelijksgemeenschap behorende goederen (art. 4:1090 BW Aruba; vgl. art. 4:1110 BW (oud)); ontslag erfgenaam als executeur-testamentair.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 19/04306

Datum 29 januari 2021

ARREST

In de zaak van

[verzoeker],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

hierna: [verzoeker],

advocaten: R.S. Meijer en A. Stortelder,

tegen

1. [verweerster 1],wonende te [woonplaats],

2. [verweerster 2],wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,

3. [verweerder 3],wonende te [woonplaats],

4. [verweerster 4],

wonende te [woonplaats],

5. [verweerder 5],

wonende te [woonplaats],

6. [verweerster 6],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

hierna gezamenlijk: [verweerders],

advocaat: D.M. de Knijff.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

  1. de vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 september 2015, 13 september 2017 en 4 oktober 2017 in de zaak A.R. no. 525 van 2014/AUA201400132;

  2. het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 juni 2019 in de zaak AUA201400132 - AUA2017H00195.

[verzoeker] heeft tegen het vonnis van het hof beroep in cassatie ingesteld.

[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verzoeker] mede door L. Tolatzis.

De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaten van [verzoeker] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

(i) [erflater] (hierna: [erflater]) is overleden op 28 april 1979. [erflater] was tot zijn dood in gemeenschap van goederen gehuwd met [erflaatster] (hierna: [erflaatster]).

(ii) [erflater] heeft een testament laten opmaken waarin hij [erflaatster] als zijn enige erfgenaam heeft benoemd en hij zijn vier kinderen ([betrokkene 1], [verzoeker], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]) heeft onterfd.

(iii) [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben verklaard het testament van hun vader te respecteren en geen beroep te doen op hun legitieme portie. [betrokkene 1] heeft wel beroep gedaan op haar legitieme portie, maar zij heeft hierover met haar moeder [erflaatster] een schikking getroffen.

(iv) Ook [verzoeker] heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie. Hij heeft daarover geprocedeerd tegen zijn moeder [erflaatster], maar op 15 juni 1984 is tussen hem en [erflaatster] een notariële akte van scheiding en deling opgemaakt. Daarin verklaren partijen dat de totale waarde van de ontbonden huwelijksgemeenschap op het moment van deze scheiding en deling ‘in onderling overleg’ is vastgesteld op Afl. 9.333.334,--. Zij hebben daarin bovendien verklaard dat de boedel en de nalatenschap naar ieders volkomen genoegen zijn gescheiden en gedeeld, dat zij derhalve niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar over en weer kwijting en decharge verlenen.

(v) Bij notariële akte, opgemaakt op 3 mei 2007, heeft [erflaatster] onder meer het navolgende verklaard:

“Op het moment van overlijden van mijn man bestond de nalatenschap uit onder meer diverse onroerende goederen, in en buiten Aruba, tegoeden op bankrekeningen, waardepapieren en dergelijke bij banken in onder andere Panama, Zwitserland, Israël, Luxemburg en Amerika. Sommige vermogensbestanddelen van de nalatenschap werden niet rechtstreeks op naam gehouden maar door middel van voornamelijk buitenlandse Panamese vennootschappen. Dit vermogen vertegenwoordigde, voor zover ik mij kan herinneren, een waarde van meer dan een honderd miljoen United States Dollars. (…)

Bij de scheiding en deling van de boedel van mijn man in de tachtiger jaren heb ik niet alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap bekend gemaakt, waardoor de nalatenschap veel lager werd gewaardeerd en aan mijn kinderen [betrokkene 1] en [verzoeker] veel minder werd uitgekeerd dan waarop zij recht hadden.”

(vi) [erflaatster] is overleden op 17 november 2011.

(vii) Zowel [verzoeker] als [verweerders] zijn erfgenamen van [erflaatster].

2.2

[verzoeker] stelt zich in dit geding op het standpunt dat zijn moeder [erflaatster] bij de scheiding en deling in 1984 (zie hiervoor in 2.1 onder (iv)) goederen heeft verzwegen terwijl hij met haar de enige gerechtigde was in de ontbonden huwelijksgemeenschap, en dat het aandeel van [erflaatster] in de verzwegen goederen op grond van art. 4:1090 BW Aruba (hierna: BWA) aan hem is verbeurd. [verzoeker] vordert een verklaring voor recht dat, wegens verbeurte van het aandeel van zijn moeder [erflaatster] door verzwijging, hij de enige gerechtigde is op de door het overlijden van zijn vader [erflater] ontbonden huwelijksgemeenschap. Het gerecht heeft deze vordering afgewezen.

2.3

Het hof heeft het vonnis van het gerecht bekrachtigd. Daartoe heeft het, kort samengevat, het volgende overwogen.

Art. 4:1090 BWA geldt slechts voor nalatenschappen en het gaat te ver die bepaling zonder wettelijke basis toe te passen op de ontbonden huwelijksgemeenschap. (rov. 2.10-2.15)

De op art. 4:1090 BWA gegronde rechtsvordering van [verzoeker] is verjaard. (rov. 2.16-2.19)

De akte van scheiding en deling (zie hiervoor in 2.1 onder (iv)) bevat de neerslag van een vaststellingsovereenkomst. Met die vaststellingsovereenkomst heeft [verzoeker] afstand gedaan van aanspraken als legitimaris, inclusief uitoefening van het wilsrecht ingevolge art. 4:1090 BWA, ten aanzien van de buitenlandse beleggingen, van het bestaan waarvan [verzoeker] wist. (rov. 2.20)

Dit is niet een situatie als waarvoor art. 4:1090 BWA is bedoeld, aangezien [verzoeker] betrekkelijk nauwkeurig wist van het bestaan van de verzwegen goederen. Aan de toepassingsvoorwaarden van art. 4:1090 BWA is daarom niet voldaan. (rov. 2.23-2.25)

Vader [erflater] had bepaald dat moeder [erflaatster] zijn gehele nalatenschap erfde. Twee kinderen hebben deze wens gerespecteerd. De twee andere kinderen hebben beroep gedaan op hun legitieme portie, maar een van hen heeft genoegen genomen met een bedrag ineens en een maandgeld. [verzoeker] heeft zijn beroep op de legitieme portie doorgezet. De vier kinderen zijn gelijkelijk erfgenaam van [erflaatster], met de mogelijkheid van plaatsvervulling. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [verzoeker] met een beroep op art. 4:1090 BWA zou kunnen bewerkstelligen dat hij alles heeft verkregen, althans de helft met een achtste deel. (rov. 2.26-2.27)

3Beoordeling van het middel

3.1.1

De onderdelen 1-6 van het middel zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat aan [verzoeker] geen beroep toekomt op art. 4:1090 BWA en dat het aandeel van [erflaatster] in de verzwegen goederen in de ontbonden huwelijksgemeenschap niet op grond van die bepaling aan hem is verbeurd.

3.1.2

Onderdeel 4 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat [verzoeker] met het aangaan van de akte van scheiding en deling in 1984 afstand heeft gedaan van zijn uit art. 4:1090 BWA voortvloeiende rechten.

3.1.3

Het hof heeft (in rov. 2.20) geoordeeld dat [verzoeker] wist van het bestaan van de buitenlandse beleggingen van zijn vader. Daartoe heeft het hof (in rov. 2.23) verwezen naar verklaringen die [verzoeker] heeft afgelegd in gerechtelijke procedures in de Verenigde Staten en in Aruba, waaruit volgens het hof blijkt dat hij betrekkelijk nauwkeurige kennis had en de namen kende van buitenlandse beleggingsvehikels. Gelet op de door het hof (in rov. 2.23) genoemde passages in de processtukken is dat oordeel niet onbegrijpelijk.

In het licht van de kennis die [verzoeker] had van het bestaan van de buitenlandse beleggingen van zijn vader, geeft het oordeel van het hof (in rov. 2.20) dat erop neerkomt dat de akte van scheiding en deling van 1984 (zie hiervoor 2.1. onder (iv)) tevens de neerslag is van een vaststellingsovereenkomst waarmee de buitenlandse beleggingen werden toegedeeld aan [erflaatster], en [verzoeker] afstand deed van zijn aanspraken daarop als legitimaris en van zijn uit art. 4:1090 BWA voortvloeiende rechten, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.

Op het vorenstaande stuiten de klachten van onderdeel 4 af.

3.1.4

Het hiervoor in 3.1.3 bedoelde, tevergeefs aangevallen oordeel kan de beslissing van het hof dat [verzoeker] geen beroep toekomt op art. 4:1090 BWA, zelfstandig dragen. De onderdelen 1-3 en 5-6 van het middel behoeven daarom geen behandeling wegens gebrek aan belang.

3.2

De klachten van onderdeel 7 kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4Beslissing

De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep;

- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 29 januari 2021.