ECLI:NL:HR:2021:159
public
2021-02-26T10:07:44
2021-01-29
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-02
19/05126
Cassatie
NL
Strafrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1132
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2019:3018
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/204
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:159
public
2021-02-02T14:54:36
2021-02-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:159 Hoge Raad , 02-02-2021 / 19/05126

Verkrachting door fysiotherapeut, art. 242 Sr. 1. Bewijsklacht. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. 3. Schriftuur b.p. Motivering ’s hofs oordeel t.a.v. materiële schade. 4. Schriftuur b.p. Heeft hof verzuimd te beslissen op deel van vordering b.p. m.b.t. huishoudelijke hulp? 5. Schriftuur b.p. Motivering ’s hofs oordeel t.a.v. immateriële schade.

Ad 1., 3., 4. en 5. HR: art. 81.1 RO.

Ad 2. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/05126

Datum 2 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 november 2019, nummer 22-004034-18, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de benadeelde partij [benadeelde] hebben E.W. Bosch en A.J. Korff, beiden advocaat te Honselersdijk, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De raadslieden van de verdachte hebben een verweerschrift ingediend.

De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De advocaten van de benadeelde partij hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld en de cassatiemiddelen die namens de benadeelde partij zijn voorgesteld

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld

3.1

Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

3.2

Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.

3.3

Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast en;

- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2021.