ECLI:NL:HR:2021:160
public
2021-03-05T10:07:34
2021-01-29
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-09
19/03515
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
NL
Strafrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2019:1987
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1125
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/224
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:160
public
2021-02-05T09:44:48
2021-02-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:160 Hoge Raad , 09-02-2021 / 19/03515

Kliko-moord. Medeplegen van moord, art. 289 Sr. Middelen over ontbreken behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid van getuige en afwijzing voorwaardelijk verzoek tot houden van reconstructie. HR: art. 81.1 RO.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/03515

Datum 9 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 juli 2019, nummer 22-002495-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

3.2

Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van veertien jaren.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

- vermindert deze in die zin dat deze dertien jaren en acht maanden beloopt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021.