ECLI:NL:HR:2021:161
public
2021-02-26T10:08:07
2021-01-29
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-02
19/04630
Cassatie
NL
Strafrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2013:1881
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1007
Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2021-0022
RvdW 2021/201
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:161
public
2021-01-29T17:18:07
2021-02-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:161 Hoge Raad , 02-02-2021 / 19/04630

OM-cassatie. Vrijspraak medeplegen invoer van grote hoeveelheid cocaïne (art. 2.A Opiumwet), medeplegen voorbereiding van cocaïnetransport (art. 10a Opiumwet) en medeplegen vervoeren van cocaïne (art. 2.B Opiumwet) in 2007 o.g.v. bewijsuitsluiting. Processuele voorvraag. Had cassatieberoep OM ex art. 433.1 Sv aan verdachte in persoon moeten worden aangezegd? HR: Op redenen vermeld in CAG kan zaak o.g.v. art. 434.3 Sv nog niet door HR worden behandeld. CAG: Nu uit zaaksdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte op de hoogte is van het door OM ingestelde cassatieberoep, verzet art. 434.3 Sv zich tegen voortgang van zaak in cassatie. Ratio van dit art. is immers dat verdachte, nadat hij bekend is geworden met ingesteld cassatieberoep, mogelijkheid krijgt om zich tegen dit beroep te verweren en hiertegen incidenteel beroep in cassatie in te stellen. Die mogelijkheid mag verdachte niet worden onthouden. HR voert zaak van de rol. Samenhang met 19/04632 en ECLI:NL:HR:2014:1451.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/04630

Datum 2 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 april 2013, nummer 20/000225-10, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.

De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de onderhavige zaak van de rol wordt gevoerd.

2Beoordeling van de voortgang van de procedure

2.1

Voor de beoordeling van de voortgang van de procedure in cassatie zijn de volgende bepalingen van belang.

- Artikel 433 lid 1 Wetboek van Strafvordering (hierna Sv):

“Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, wordt het beroep aan de verdachte in persoon aangezegd, tenzij zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.”

- Artikel 434 lid 1 en lid 3 Sv:

“1. De griffier van het gerecht, dat het vonnis of arrest heeft gewezen waartegen beroep in cassatie is ingesteld, zendt de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van de Hoge Raad.

3. Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaats gehad, geen gevolg gegeven, dan nadat de in het eerste lid van artikel 433 bedoelde aanzegging heeft plaats gevonden of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.”

2.2

Op grond van artikel 434 lid 3 Sv kan de zaak nog niet door de Hoge Raad worden behandeld. De redenen daarvoor zijn vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. De zaak zal daarom van de rol worden gevoerd.

3Beslissing

De Hoge Raad voert de zaak van de rol.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2021.