ECLI:NL:HR:2021:173
public
2021-02-24T10:09:29
2021-02-03
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-05
19/01216
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
NL
Bestuursrecht; Belastingrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:377
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 05-02-2021
FutD 2021-0395
NTFR 2021/542
V-N Vandaag 2021/319
V-N 2021/10.20.3
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:173
public
2021-02-03T13:57:01
2021-02-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:173 Hoge Raad , 05-02-2021 / 19/01216

HR: 81.1 RO.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/01216

Datum 5 februari 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 januari 2019, nrs. 17/00457 tot en met 17/00459, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/5314, BRE 15/5331 en BRE 15/5332) betreffende aan belanghebbende over tijdvakken in de jaren 2002 en 2003 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.