ECLI:NL:HR:2021:216
public
2021-03-03T10:05:38
2021-02-10
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-16
19/02501
Cassatie
NL
Strafrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1264
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:1752, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2021-0042
NJB 2021/667
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:216
public
2021-02-16T11:45:16
2021-02-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:216 Hoge Raad , 16-02-2021 / 19/02501

Medeplegen uitvoer MDMA naar Groot-Brittannië (art. 2.A Opiumwet), hennepkwekerij in woning (art. 3.B Opiumwet en art. 3.C Opiumwet), diefstal van stroom (art. 310 Sr) en witwassen van geldbedrag (art. 420bis Sr). Onttrekking aan het verkeer van boksbeugel en wapenstok na vrijspraak in e.a. t.z.v. voorhanden hebben van die voorwerpen. 1. Is sprake van soortgelijke feiten a.b.i. art. 36d Sr? 2. Is hof bevoegd te oordelen over onttrekking aan het verkeer die is verbonden aan een in e.a. gegeven vrijspraak en mag hof dan vaststellen dat ‘strafbaar feit is begaan’?

Ad 1. Onder ‘soortgelijke feiten’ in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door verdachte begane feiten dan wel feiten waarvan hij wordt verdacht (vgl. ECLI:NL:HR:1997:ZC9322). Gelet op samenhang van deze bepaling met art. 36b Sr moet voorts onder ‘feit waarvan hij wordt verdacht’ worden verstaan feit waarvan rechter heeft vastgesteld dat het is begaan, al is verdachte van dat feit vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. Hof heeft inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok onttrokken aan het verkeer “nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang” en heeft als toepasselijke voorschriften art. 36b en 36d Sr vermeld en aldus maatregel kennelijk gegrond op art. 36d Sr. Oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, omdat uit ‘s hofs overweging niet kan volgen dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of voorbereiding van soortgelijke feiten als de door verdachte begane feiten (overtredingen van Opiumwet, diefstal en witwassen) of als feiten waarvan hij wordt verdacht, waaromtrent hof immers niets heeft vastgesteld.

Ad 2. HR merkt n.a.v. CAG nog het volgende op in zaken waarin (i) in e.a. aan verdachte maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd i.v.m. één of meer feiten waarvan verdachte is vrijgesproken en (ii) verdachte wel is veroordeeld t.z.v. één of meer andere feiten. In dat geval brengt een redelijke toepassing van art. 404.1 Sv met zich dat door verdachte ingesteld h.b., ook al kan verdachte in h.b. niet opkomen tegen feit of feiten waarvan hij is vrijgesproken, zich mede uitstrekt tot de in e.a. opgelegde maatregel van onttrekking aan het verkeer. Als hof in zo’n geval vaststelt dat niettegenstaande in e.a. gegeven vrijspraak strafbaar feit is begaan, zal hof maatregel van onttrekking aan het verkeer kunnen opleggen of vonnis in zoverre kunnen bevestigen. Als hof dergelijke vaststelling niet doet, zal hof het vonnis in zoverre kunnen vernietigen. In dat laatste geval moet hof o.g.v. art. 353.1 Sv een van de beslissingen a.b.i. art 353.2. Sv nemen, bijvoorbeeld door teruggave te gelasten van inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen. Daarnaast volgt uit ECLI:NL:HR:2010:BM9420 dat in gevallen waarin verdachte van gehele tll. is vrijgesproken maar maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd, tegen vonnis het rechtsmiddel van cassatie openstaat.

Volgt gedeeltelijke vernietiging (t.a.v. beslissing tot onttrekking aan het verkeer) en terugwijzing. CAG: Volstaan met vernietiging t.a.v. beslissing tot onttrekking aan het verkeer zonder terugwijzing. Samenhang met acht andere zaken.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/02501

Datum 16 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002167-16, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok alsmede de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof dat een boksbeugel en een wapenstok aan het verkeer onttrokken worden verklaard.

3.2.1

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“Zaak A

feit 1

hij op 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een krat bevattende een hoeveelheid van 29,841 kilogram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA);

Zaak B

feit 1

hij op 8 januari 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, in een woning aan de [a-straat 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 386 hennepplanten;

feit 2

hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 7 januari 2013 te [plaats], opzettelijk heeft geteeld in een woning aan de [a-straat 1] , 386 hennepplanten;

feit 3

hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 8 januari 2013 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische stroom, toebehorende aan "Liander N.V.";

Zaak C

feit 4

hij op 22 november 2013 te Amsterdam een geldbedrag van € 221.300,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.”

3.2.2

Het hof heeft het bewezenverklaarde - kort gezegd - gekwalificeerd als het (mede)plegen van verschillende in de Opiumwet omschreven misdrijven, diefstal en witwassen, en de verdachte voor die feiten onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 63 maanden, met aftrek van voorarrest en met onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok.

3.2.3

De bestreden uitspraak houdt onder meer in:

“Onttrekking aan het verkeer

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel, dat de onder de verdachte in beslaggenomen en nog niet teruggegeven boksbeugel en wapenstok dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

(...)

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen (...) 36b, 36d (...) van het Wetboek van Strafrecht.

(...)

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

volgnummer 1: een Boksbeugel;

volgnummer 2: een Wapen (wapenstok).”

3.3

De volgende bepalingen zijn van belang:

- artikel 36b lid 1, aanhef en onder 1° en 3°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):

“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:

1° bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

(...)

3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

- artikel 36d Sr:

“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”

- artikel 353 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):

“1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.

2. De rechtbank gelast, onverminderd artikel 351,

a. de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;

b. de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of

c. indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende.”

- artikel 404 lid 1 Sv:

“1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”

3.4.1

Onder ‘soortgelijke feiten’ in de zin van artikel 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht. (Vgl. HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322.) Gelet op de samenhang van deze bepaling met artikel 36b Sr moet voorts onder een ‘feit waarvan hij wordt verdacht’ worden verstaan een feit waarvan de rechter heeft vastgesteld dat het is begaan, al is de verdachte van dat feit vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.

3.4.2

Het hof heeft de inbeslaggenomen boksbeugel en wapenstok onttrokken aan het verkeer “nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang” en heeft als toepasselijke voorschriften onder andere de artikelen 36b en 36d Sr vermeld. Aldus heeft het deze maatregel kennelijk gegrond op artikel 36d Sr. Dat oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, omdat uit de overweging van het hof niet kan volgen dat deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als de door de verdachte begane feiten (blijkens de bewezenverklaringen overtredingen van de Opiumwet, diefstal en witwassen) of als feiten waarvan hij wordt verdacht, waaromtrent het hof immers niets heeft vastgesteld.

3.5

Het cassatiemiddel slaagt.

3.6

Naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de advocaat-generaal (onder 31 tot en met 37) merkt de Hoge Raad nog het volgende op met betrekking tot gevallen als het onderhavige waarin (i) in eerste aanleg aan de verdachte de maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd in verband met één of meer feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken en (ii) de verdachte wel is veroordeeld ter zake van één of meer andere feiten. In dat geval brengt een redelijke toepassing van artikel 404 lid 1 Sv met zich dat een door de verdachte ingesteld hoger beroep, ook al kan de verdachte in hoger beroep niet opkomen tegen het feit of de feiten waarvan hij is vrijgesproken, zich mede uitstrekt tot de in eerste aanleg opgelegde maatregel van onttrekking aan het verkeer. Als het hof in zo een geval vaststelt dat niettegenstaande de in eerste aanleg gegeven vrijspraak een strafbaar feit is begaan, zal het hof de maatregel van onttrekking aan het verkeer kunnen opleggen of het vonnis in zoverre kunnen bevestigen. Als het hof een dergelijke vaststelling niet doet, zal het hof het vonnis in zoverre kunnen vernietigen. In dat laatste geval moet het hof op grond van artikel 353 lid 1 Sv een van de beslissingen als bedoeld in artikel 353 lid 2 Sv nemen, bijvoorbeeld door de teruggave te gelasten van het inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen. Daarnaast volgt uit HR 14 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9420 kort gezegd dat in gevallen waarin de verdachte van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken maar de maatregel van onttrekking aan het verkeer is opgelegd, tegen het vonnis het rechtsmiddel van cassatie openstaat.

4Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1

Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

4.2

Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 63 maanden.

5Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de hiervoor onder 3.2.3 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen;

- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 59 maanden beloopt;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien van de hiervoor genoemde beslissing tot onttrekking aan het verkeer opnieuw wordt berecht en afgedaan;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.