ECLI:NL:HR:2021:235
public
2021-03-03T10:06:49
2021-02-15
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-16
19/04886
Cassatie
NL
Strafrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1180
Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2021-0044
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:235
public
2021-02-16T16:55:43
2021-02-17
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:235 Hoge Raad , 16-02-2021 / 19/04886

Geen p-v van de tz in h.b. opgemaakt, art. 326.1 Sv. De raadsman van verdachte heeft o.g.v. art. 4.3.6.3 Procesreglement HR verzocht om toezending van het p-v. Bij de aan HR toegezonden stukken bevindt zich dat p-v niet maar wel een brief van griffier van hof op grond waarvan moet worden aangenomen dat geen p-v is opgemaakt. HR merkt n.a.v. CAG op dat art. 83 RO HR de bevoegdheid geeft inlichtingen in te winnen om na te gaan of in het dossier ontbrekende stukken zich nog bij hof bevinden maar dat die bevoegdheid er niet toe strekt hof te verzoeken om stukken die niet zijn opgemaakt, alsnog op te maken en in te sturen. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG gaat in op ontvankelijkheid cassatieberoep.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/04886

Datum 16 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2018, nummer 21-004538-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2018 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, omdat geen proces-verbaal van die terechtzitting is opgemaakt.

2.2

Op grond van artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering houdt de griffier het proces-verbaal van de terechtzitting, waarin aantekening geschiedt van de vormen die in acht zijn genomen en van al wat met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt.

2.3

De raadsman van de verdachte heeft op grond van artikel 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden verzocht om toezending van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich dat proces-verbaal niet, maar wel een brief van de griffier van het hof op grond waarvan moet worden aangenomen dat geen proces-verbaal is opgemaakt.

2.4

Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

2.5

Naar aanleiding van de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal verdient opmerking dat de in artikel 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie opgenomen bevoegdheid van de Hoge Raad om inlichtingen die voor de behandeling van een zaak noodzakelijk worden geacht, in te winnen bij onder meer de gerechtshoven kan worden benut om na te gaan of in het dossier ontbrekende stukken zich nog bij het gerechtshof bevinden. Die bevoegdheid strekt er echter niet toe het gerechtshof te verzoeken om stukken die niet zijn opgemaakt, alsnog op te maken en in te sturen.

3Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede, het derde en het vierde cassatiemiddel niet nodig.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.