HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01325
Datum 26 februari 2021
ARREST
op het door [A] te [Q] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2020, nr. 19/2435 V, op het verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank van 4 oktober 2019.
1Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] te [Z] .
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Dat verzoek is bij aangetekende brief van 22 mei 2020 aan de indiener van het beroepschrift verzonden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgeleverd op het door de indiener van het beroepschrift opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.
2Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten
3Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.