ECLI:NL:HR:2021:314
public
2021-03-27T10:09:08
2021-02-25
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-03-02
19/05757
Cassatie
NL
Strafrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:5
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:4891, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/317
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:314
public
2021-03-02T16:41:37
2021-03-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:314 Hoge Raad , 02-03-2021 / 19/05757

Gewoontewitwassen (art. 420ter jo. 420bis.1.b Sr), oplichting (art. 326.1 Sr) en aanwezig hebben MDMA (art. 2.C Opiumwet). Niet beslist op beroep van raadsman op overschrijding redelijke termijn in e.a. Raadsman heeft verweer gevoerd waarop hof gemotiveerde beslissing had moeten geven. Omdat zo’n beslissing in ’s hofs uitspraak ontbreekt, is middel terecht voorgesteld. HR doet zaak zelf af door aan te nemen dat in e.a. redelijke termijn is overschreden en opgelegde gevangenisstraf met 1 maand te verminderen.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/05757

Datum 2 maart 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 december 2019, nummer 23-001239-18, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.C. Polat, advocaat te Breukelen UT, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep op overschrijding van de redelijke termijn dat namens de verdachte is gedaan.

3.2

Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2019 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:

“2. Allereerst kan ik er niet omheen door te beginnen met de opmerking dat het zeer kwalijk is dat deze zaak zo lang op zich heeft laten wachten. Geachte Leden, het was 16 september 2014, toen cliënt werd aangehouden en 20 maart 2018 toen deze zaak in eerste aanleg voorkwam.

(...)

124. Het behoeft geen betoog dat de redelijke termijn geschonden is, maar de verdediging noemt het toch. Van een afdoening binnen twee jaren in eerste aanleg is geen sprake. We zijn vandaag 5 jaar en drie maanden verder.”

3.3

De raadsman heeft hiermee een verweer gevoerd waarop het hof een gemotiveerde beslissing had moeten geven. Omdat zo’n beslissing in de uitspraak van het hof ontbreekt, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.

3.4

De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen. Aangenomen moet worden dat in eerste aanleg de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen maanden.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

- vermindert deze in die zin dat deze acht maanden beloopt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2021.