ECLI:NL:HR:2021:322
public
2021-03-27T10:10:02
2021-02-26
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-03-02
19/00578
Cassatie
NL
Strafrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:30
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/293
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:322
public
2021-03-01T13:23:23
2021-03-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:322 Hoge Raad , 02-03-2021 / 19/00578

Profijtontneming, w.v.v. uit gewoontewitwassen en als bestuurder deelnemen aan criminele organisatie. Moest het hof motiveren waarom het afweek van vordering OM de betalingsverplichting op nihil te stellen? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/00576 (strafzaak) en 6 andere zaken.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/00578 P

Datum 2 maart 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2019, nummer 21-000036-15, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,

hierna: de betrokkene.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft E. de Witte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsvrouw van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

3.2

Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Ook in de strafzaak die met deze ontnemingszaak samenhangt en die bij de Hoge Raad aanhangig is onder nr. 19/00576, is de redelijke termijn in de cassatiefase overschreden. De compensatie waartoe de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden, zal worden toegepast in de strafzaak.

3.3

Daarom is er geen aanleiding om in deze zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2021.