ECLI:NL:HR:2021:35
public
2021-02-05T10:16:26
2021-01-07
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-01-08
20/02068
Cassatie
Beschikking
NL
Civiel recht; Insolventierecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:894, Gevolgd
Rechtspraak.nl
NJB 2021/211
INS-Updates.nl 2021-0020
RvdW 2021/135
NJ 2021/27
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:35
public
2021-01-07T16:44:52
2021-01-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:35 Hoge Raad , 08-01-2021 / 20/02068

Insolventierecht. WSNP. Verzoek toepassing wettelijke schuldsaneringsregeling. Afwijzing verzoek in verband met alimentatieverplichting; art. 288 lid 1, onder c, Fw. Vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3631.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 20/02068

Datum 8 januari 2021

ARREST

In de zaak van

[verzoeker],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

hierna: verzoeker,

advocaat: J. van Weerden.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

  1. het vonnis in de zaak C/15/292522 FT RK 19/1050 van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2019;

  2. de arresten in de zaak 200.267.785/01 van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2019 (hierna: het tussenarrest) en 30 juni 2020 (hierna: het eindarrest).

Verzoeker heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend verzoekschrift zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Verzoeker is de vader van een in 2006 uit een affectieve relatie geboren dochter (hierna: de minderjarige).

(ii) De relatie is geëindigd. De minderjarige woont met haar moeder in België.

(iii) Bij vonnis van 25 april 2013 heeft het Vredegerecht van het kanton Tongeren-Voeren verzoeker veroordeeld om met ingang van 1 maart 2013 ten behoeve van de minderjarige € 350,-- per maand als kinderalimentatie te betalen.

2.2

Verzoeker heeft in dit geding een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

2.3

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op de grond, kort gezegd, dat verzoeker niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling zolang iedere maand een nieuwe schuld ontstaat als gevolg van de alimentatieverplichting.

2.4.1

In hoger beroep heeft verzoeker aangevoerd dat hij sinds mei 2018 doende is de alimentatieverplichting aangepast te krijgen en dat hij inmiddels een oproep heeft ontvangen om op 3 januari 2020 in België ter zitting te verschijnen.

2.4.2

Het hof heeft in zijn tussenarrest de zaak aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen de zitting in België af te wachten en het hof te informeren over de uitkomst daarvan. Het hof overwoog onder meer dat de situatie van verzoeker nog niet zodanig is gestabiliseerd dat daaraan het vertrouwen kan worden ontleend dat verzoeker aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal kunnen voldoen. (rov. 2.3)

2.4.3

In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling ook in hoger beroep niet toewijsbaar is, gelet op art. 288 lid 1, aanhef en onder c, Fw. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat uit het door verzoeker overgelegde vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, van 20 maart 2020 blijkt dat het maandelijks verschuldigde alimentatiebedrag met ingang van 28 november 2019 is verlaagd van € 350,-- naar € 300,--, zodat vaststaat dat iedere maand een nieuwe schuld ontstaat van € 300,--. Volgens het hof leidt deze omstandigheid ertoe dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Dat de Belgische rechter verzoeker niet heeft gevolgd in zijn betoog dat de alimentatie op nihil, althans op een substantieel lager bedrag dan € 300,-- per maand moet worden gesteld, is een omstandigheid die voor zijn risico komt. (rov. 2.3-2.4)

3Beoordeling van het middel

3.1

Het middel komt met de tweede klacht – de eerste klacht is ingetrokken – op tegen rov. 2.3 van het tussenarrest en rov. 2.3-2.4 van het eindarrest. Volgens de klacht zijn de in die rechtsoverwegingen neergelegde oordelen van het hof onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd. De klacht voert aan dat verzoeker in hoger beroep (i) heeft gewezen op zijn niet aflatende inspanningen om bij de Belgische rechter een nihilstelling, althans substantiële verlaging van de alimentatie te verkrijgen, en (ii) heeft aangevoerd dat toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn (nog in hoger beroep aanhangige) verzoek aan de Belgische rechter om de alimentatie te verlagen, zou steunen.

3.2

In zijn uitspraak van 14 november 2008 heeft de Hoge Raad overwogen, kort gezegd, dat moet worden aangenomen dat een schuldenaar gedurende de tijd dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen.1 De hiervoor in 3.1 vermelde stellingen van verzoeker wijzen op de mogelijkheid dat de Belgische rechter, overeenkomstig de Nederlandse rechtspraak op dit punt, het verzoek tot nihilstelling dan wel verlaging van de alimentatie zal honoreren indien de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zal worden verklaard. Het hof had het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling dan ook niet mogen afwijzen zonder de eerdergenoemde stellingen in zijn beoordeling te betrekken.2 De hiervoor in 2.4.2 en 2.4.3 weergegeven oordelen van het hof zijn derhalve onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd. De klacht is dus gegrond.

3.3

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2019 en 30 juni 2020;

- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 8 januari 2021.

1

HR 14 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7589, rov. 3.3.2.

2

Vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3631, rov. 3.3.3.