Oplichting van bank (meermalen gepleegd) door ruim € 11 miljoen af te romen tijdens rondpompen van geld o.b.v. groot aantal incasso-opdrachten (art. 326.1 Sr), opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting (art. 69.2 AWR), bedrieglijke bankbreuk (art. 341.1.1 Sr) en (als bestuurder van rechtspersoon) na faillissement weigeren vereiste inlichtingen aan curator te geven (art. 194.1 Sr). 1. Bewijsklacht oplichting. Zijn bewezenverklaarde gedragingen te kwalificeren als samenweefsel van verdichtsels en/of listige kunstgrepen? 2. Bewijsklacht oplichting. Heeft bank in maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid betracht? 3. Bewijsklacht t.a.v. weigeren vereiste inlichtingen te geven. Kan vereist opzet uit gebezigde b.m. worden afgeleid? 4. Bewijsklacht t.a.v. als bestuurder van rechtspersoon weigeren vereiste inlichtingen te geven. Heeft verdachte geweigerd vereiste inlichtingen aan curator te verstrekken? 5. Vordering b.p. Levert behandeling van vordering een onevenredige belasting van strafproces op? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/05809.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05781
Datum 9 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019, nummer 21-001424-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.
1Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2021.