ECLI:NL:HR:2021:374
public
2021-04-02T10:27:01
2021-03-11
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-03-12
20/01364
Cassatie
NL
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1103, Contrair
Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0296
NJB 2021/853
RvdW 2021/322
NJ 2021/106
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:374
public
2021-03-11T12:17:58
2021-03-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:374 Hoge Raad , 12-03-2021 / 20/01364

Procesrecht. Verzoek heropening getuigenverhoor. Aan afwijzing van het verzoek te stellen eisen. HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134 en HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 20/01364

Datum 12 maart 2021

ARREST

In de zaak van

[eiseres],wonende te [woonplaats], Duitsland,

EISERES tot cassatie,

hierna: de werkneemster,

advocaat: R.T. Wiegerink,

tegen

[verweerster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: [verweerster],

niet verschenen.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 7556126 \ CV EXPL 19-1051 van de kantonrechter te Roermond van 19 juni 2019 en 15 januari 2020.

De werkneemster heeft tegen de vonnissen van de kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerster] is verstek verleend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van de werkneemster heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De werkneemster is op 1 juli 2013 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster].

(ii) Zij heeft voor het laatst in september 2014 werkzaamheden voor [verweerster] verricht.

2.2.1

In dit geding vordert de werkneemster, voor zover in cassatie van belang, betaling van een bedrag van € 991,37 in hoofdsom. Zij legt daaraan ten grondslag dat genoemd bedrag haar loon is over de maand september 2014 en dat [verweerster] dit bedrag niet heeft betaald.

2.2.2

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis [verweerster] toegelaten bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat een bedrag van € 991,37 ter zake van salaris over september 2014 contant aan de werkneemster is betaald.

2.2.3

Na het horen van twee getuigen aan de zijde van [verweerster] en twee getuigen aan de zijde van de werkneemster heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat [verweerster] is geslaagd in het opgedragen bewijs, en heeft hij de hiervoor in 2.2.1 genoemde vordering van de werkneemster afgewezen.

3Beoordeling van het middel

3.1.1

Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het eindvonnis niet in stand kan blijven omdat de kantonrechter zonder motivering is voorbijgegaan aan het in de akte na conclusie na enquête opgenomen verzoek van de werkneemster om heropening van het getuigenverhoor. Nu het vonnis daaromtrent geen (begrijpelijke) motivering bevat, voldoet het vonnis niet aan het vormvereiste als bedoeld in art. 80 lid 1 onder a RO, aldus het onderdeel.

3.1.2

In de hiervoor in 3.1.1 bedoelde akte is het verzoek van de werkneemster om het getuigenverhoor te heropenen, kort samengevat, als volgt gemotiveerd.

De werkneemster heeft contact gezocht met een oud-collega die het bedrijf van [verweerster] in 2015 heeft verlaten, na ruzie met de directeur van [verweerster]. De verklaring van de oud-collega onderschrijft de zienswijze van de werkneemster, die ook wegens ruzie op stel en sprong moest vertrekken bij het bedrijf, zonder haar loon over september 2014 uitbetaald te krijgen. De verklaringen van de door [verweerster] voorgebrachte getuigen zijn ongeloofwaardig. De oud-collega kan als getuige duidelijkheid verschaffen en het horen van deze getuige is in het belang van de waarheidsvinding. De werkneemster kon deze oud-collega niet eerder als getuige voorbrengen omdat het haar pas onlangs is gelukt de personalia en adresgegevens van de oud-collega te achterhalen. (Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.10 voor een citaat van de desbetreffende passage in de genoemde akte.)

3.1.3

Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld.

Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat ook na de sluiting van enquête en contra-enquête nog getuigen worden gehoord.

Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, dient evenwel gemotiveerd aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.1

3.1.4

De kantonrechter heeft in het eindvonnis geen kenbare aandacht besteed aan het verzoek om heropening van het getuigenverhoor. Gelet op het hiervoor in 3.1.3 overwogene, is het eindvonnis derhalve niet naar behoren gemotiveerd. Hier komt nog bij, zoals het onderdeel stelt, dat hetgeen de werkneemster bij haar bewijsaanbod heeft aangevoerd, inhoudt dat de verklaringen van de aan de zijde van [verweerster] gehoorde getuigen ongeloofwaardig zijn en dat het horen van de oud-collega mede daarop betrekking heeft. Nu bewijslevering zich ook kan uitstrekken tot het ontzenuwen van eerder afgelegde getuigenverklaringen door de betrouwbaarheid daarvan aan te tasten, kon de kantonrechter ook om deze reden niet zonder motivering aan het bewijsaanbod voorbijgaan.2

Het onderdeel is dus gegrond.

3.2

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

3.3

Het middel richt geen klachten tegen het tussenvonnis, zodat de werkneemster in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep in cassatie.

3.4

Nu [verweerster] de bestreden beslissing van de kantonrechter niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 19 juni 2019;

- vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 15 januari 2020;

- wijst het geding terug naar die kantonrechter ter verdere behandeling en beslissing;

- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;

- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 531,65 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerster] op nihil.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 12 maart 2021.

1

Zie voor een en ander HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2134, rov. 3.4.

2

HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, rov. 3.5.4.