ECLI:NL:HR:2021:410
public
2021-03-31T10:05:45
2021-03-17
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-03-19
19/02658
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
NL
Bestuursrecht; Belastingrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2019:1572
Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 19-03-2021
FutD 2021-0910
NTFR 2021/993
V-N Vandaag 2021/715
V-N 2021/15.21.4
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:410
public
2021-03-17T14:13:13
2021-03-19
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:410 Hoge Raad , 19-03-2021 / 19/02658

HR: 81.1 RO.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/02658

Datum 19 maart 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 april 2019, nr. 17/00847, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/3870) betreffende een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2010 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 9, lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.