ECLI:NL:HR:2021:46
public
2021-01-19T20:37:06
2021-01-14
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-01-15
20/00201
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
NL
Bestuursrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:10581
Rechtspraak.nl
FutD 2021-0148
Viditax (FutD), 15-01-2021
NTFR 2021/347
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:46
public
2021-01-14T09:42:49
2021-01-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:46 Hoge Raad , 15-01-2021 / 20/00201

HR: 81.1 RO.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/00201

Datum 15 januari 2021

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2019, nrs. 18/00100 en 18/00101, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 14/6229 en 14/8975) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2007 en 2010 opgelegde (navorderings)aanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.