Medeplegen poging tot doodslag door ander met schroevendraaier aan zijkant van zijn borst te steken, art. 287 Sr. Afwijzing ttz. in e.a. gedaan en ttz. in h.b. gehandhaafd getuigenverzoek (aangever). Aannemelijk dat getuige binnen aanvaardbare termijn ttz zal verschijnen? Hof heeft getuigenverzoek afgewezen omdat het “gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting” onaannemelijk is dat getuige binnen aanvaardbare termijn gehoord kan worden. Uit ‘s hofs uitspraak blijkt echter niet om welke uit dossier of verhandelde ttz. blijkende f&o het daarbij gaat. Hof heeft zijn beslissing daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 19/04989.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05061
Datum 30 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 november 2019, nummer 23-003360-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Buchel, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 1 oktober 2016 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader die [slachtoffer], in het bovenlichaam heeft gestoken en vervolgens met een knie op de borst van die [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt.”
Het hof heeft met betrekking tot het horen van [slachtoffer] als getuige het volgende overwogen:
“De raadsman heeft – indien het hof de verklaringen van de aangever bij de huidige stand van het onderzoek betrouwbaar zou achten – het hof verzocht het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde alsnog te proberen aangever [slachtoffer] te (doen) horen als getuige. Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof onaannemelijk dat [slachtoffer] binnen een aanvaardbare termijn gehoord kan worden, zodat het verzoek wordt afgewezen.”
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [slachtoffer] als getuige afgewezen omdat het “gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting” onaannemelijk is dat [slachtoffer] binnen een aanvaardbare termijn gehoord kan worden. Uit de uitspraak van het hof blijkt echter niet om welke uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting blijkende feiten en omstandigheden het daarbij gaat. Het hof heeft zijn beslissing daarom ontoereikend gemotiveerd.
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en derde cassatiemiddel niet nodig.
4Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021.