Belemmeren van ambtelijke handeling door als advocaat een toezichthouder van gemeente Borne, die controle op naleving van bestemmingsplan wil verrichten in pand van cliënt van verdachte, te duwen omdat deze binnen filmt, art. 184.1 Sr. 1. Bewijsklachten. Heeft verdachte niet voldaan aan bevel gegeven ‘krachtens wettelijk voorschrift’ a.b.i. art. 184 Sr? 2. Bewijsklacht. Heeft verdachte opzet gehad op belemmeren van handeling van ambtenaar ter uitvoering van wettelijk voorschrift? 3. Verweer dat OM n-o moet worden verklaard, omdat vervolging heeft plaatsgevonden in strijd met verbod op willekeur. HR: art. 81.1 RO.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03292
Datum 6 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2019, nummer 21-002025-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2021.