ECLI:NL:HR:2021:498
public
2021-05-07T10:11:15
2021-04-02
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-04-06
19/04289
Cassatie
NL
Strafrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2019:2447
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:136
Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2021-0086
NJB 2021/1241
RvdW 2021/454
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:498
public
2021-04-02T14:55:39
2021-04-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:498 Hoge Raad , 06-04-2021 / 19/04289

Ontucht met 15-jarig meisje door 31-jarige verdachte tijdens uitgaansavond, art. 247 Sr. Bijzondere voorwaarde, art. 14.2.14 Sr. Kon hof aanmelding bij zedenconvenant en meewerken aan convenant tussen reclassering en politie, o.m. inhoudende bezoek door wijkagent in zijn huis of omgeving, opleggen als bijzondere voorwaarde? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2020:1215, inhoudende dat bijzondere voorwaarde a.b.i. art. 14c.2.14 Sr gedrag van veroordeelde dient te betreffen en dat zo’n voorwaarde niet geacht kan worden gedrag te omvatten dat in feite overeenkomt met meewerken aan door politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen. Door hof opgelegde bijzondere voorwaarde houdt allereerst in dat “veroordeelde wordt aangemeld bij zedenconvenant”. In zoverre gaat het niet om voorwaarde die gedrag van veroordeelde betreft en is deze voorwaarde niet in overeenstemming met art. 14c.2.14 Sr. V.zv. bijzondere voorwaarde verder inhoudt dat veroordeelde “meewerkt aan convenant tussen reclassering en politie, dat o.m. inhoudt dat hij door wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”, voldoet deze voorwaarde niet aan hiervoor genoemde maatstaf. Hof heeft immers met enkele verwijzing naar medewerking aan “zedenconvenant tussen reclassering en politie” onvoldoende precies omschreven welk gedragsvoorschrift bijzondere voorwaarde omvat, waarbij ook niet duidelijk is met welk doel en in welke vorm bezoeken van wijkagent waaraan medewerking moet worden verleend, zullen plaatsvinden. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. strafoplegging) en terugwijzing.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/04289

Datum 6 april 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 september 2019, nummer 22/001798-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,

hierna: de verdachte.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant en meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving” en dat de Hoge Raad zal bepalen dat deze voorwaarde komt te vervallen. Tevens houdt die conclusie in dat, voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, de Hoge Raad kan bepalen dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.

2Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde dat “de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant en meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”.

2.2

De rechtbank heeft de verdachte in het in zoverre door het hof bevestigde vonnis veroordeeld voor het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met onder meer de bijzondere voorwaarde dat:

“de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant en meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”.

2.3.1

Ten tijde van het bewezenverklaarde luidde artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), voor zover in cassatie van belang:

“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:

(...)

14° andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”

2.3.2

Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.

Zo’n voorwaarde dient voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift te formuleren. Zij kan niet geacht worden gedrag van de verdachte te omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1215).

2.4

De onder 2.2 weergegeven bijzondere voorwaarde houdt allereerst in dat “de veroordeelde wordt aangemeld bij het zedenconvenant”. In zoverre gaat het niet om een voorwaarde die het gedrag van de veroordeelde betreft en is deze voorwaarde niet in overeenstemming met artikel 14c lid 2, onder 14°, Sr. Voor zover de onder 2.2 weergegeven bijzondere voorwaarde verder inhoudt dat de veroordeelde “meewerkt aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving”, voldoet deze voorwaarde niet aan de onder 2.3.2 genoemde maatstaf. Het hof heeft immers met de enkele verwijzing naar de medewerking aan “het zedenconvenant tussen de reclassering en de politie” onvoldoende precies omschreven welk gedragsvoorschrift de bijzondere voorwaarde omvat, waarbij ook niet duidelijk is met welk doel en in welke vorm de bezoeken van de wijkagent waaraan medewerking moet worden verleend, zullen plaatsvinden.

2.5

Het cassatiemiddel slaagt.

3Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2021.