ECLI:NL:HR:2021:539
public
2021-05-07T10:12:08
2021-04-08
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-04-09
19/04993
Cassatie
Beschikking
NL
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1094, Gevolgd
Rechtspraak.nl
NJB 2021/1235
RvdW 2021/429
NJ 2021/148
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:539
public
2021-04-09T17:01:22
2021-04-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:539 Hoge Raad , 09-04-2021 / 19/04993

Caribische zaak. Belastingrecht, procesrecht. Verzet tegen invordering speelvergunningsrechten Sint Maarten. Heeft de Ontvanger exclusieve procesbevoegdheid? Is in een geschil over aanslagen speelvergunningsrechten, nu de belastingrechter ter zake niet bevoegd is, de burgerlijke rechter of de adminstratieve LAR-rechter bevoegd?

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 19/04993

Datum 9 april 2021

ARREST

In de zaak van

RESORT OF THE WORLD N.V.,gevestigd te Sint Maarten,

VERZOEKSTER tot cassatie,

hierna: ROTW,

advocaten: M. Littooij en M.B.A. Alkema,

tegen

1. HET LAND SINT MAARTEN,zetelende te Philipsburg, Sint Maarten,

hierna: het Land,

2. DE ONTVANGER VAN HET LAND SINT MAARTEN,gevestigd te Philipsburg, Sint Maarten,

hierna: de Ontvanger,

VERWEERDERS in cassatie,

hierna gezamenlijk: het Land c.s.

advocaat: J. de Bie Leuveling Tjeenk.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

  1. het vonnis in de zaak A.R. 2014/18 van het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten van 21 juli 2015;

  2. de vonnissen in de zaak AR 18/14 - Ghis 78078 - H 77/16 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 17 november 2017 en 30 juli 2019.

ROTW heeft tegen de vonnissen van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Het Land c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor Het Land c.s. toegelicht door hun advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaten van ROTW hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De Ontvanger heeft op 13 december 2013 ter zake van aanslagen speelvergunningsrecht executoriaal beslag doen leggen ten laste van ROTW op aan ROTW toebehorende zaken.

(ii) ROTW heeft op 16 januari 2014 een verzetschrift aan de Ontvanger doen betekenen.

(iii) De Ontvanger heeft het verzet gehonoreerd voor zover het de invordering ter zake van vóór december 2009 opgelegde aanslagen betreft, en het verzet voor het overige verworpen.

(iv) De Ontvanger heeft de executie opgeschort maar de gelegde beslagen gehandhaafd.

2.2

In dit geding vordert ROTW dat het verzet tegen de dwanginvordering gegrond wordt verklaard. Voor zover in cassatie van belang, stelt zij dat de aanslagen in strijd zijn met een door (de rechtsvoorganger van) het Land gedane toezegging. Het Land c.s. verweren zich onder meer met een beroep op de formele rechtskracht van de aanslagen.

Het gerecht heeft ROTW niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen het Land en de vordering tegen de Ontvanger afgewezen.

Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd. Het heeft daartoe als volgt overwogen.

Tussenvonnis:

“4.2. Het GEA heeft ROTW niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen het Land. Hiertegen richt zich grief 1 van ROTW. Het Hof heeft op 9 juni 2017 (AR 143/14-Ghis 79521-H 211/16), American University v. het Land en de Ontvanger, geoordeeld ‘dat uitsluitend de Ontvanger kan worden gedagvaard (vergelijk ECLI:NL:HR:2003:AF3638)’ (rov. 3.5). Het Hof houdt hieraan thans vast. De grief faalt derhalve.

(…)

4.10.

Het Hof is voorshands van oordeel (…) dat ten aanzien van de aanslag bezwaar en beroep openstaan ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak, zijnde een met voldoende procedurele waarborgen omklede rechtsgang. Vergelijk (…) ten aanzien van de Curaçaose logeergastenbelasting, de uitspraak van dit Hof in LAR-zaken van 28 juni 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:48.

4.11.

Partijen krijgen gelegenheid ter zake van deze kwestie gelijktijdig een akte te nemen en vervolgens gelijktijdig een antwoord-akte.”

Eindvonnis:

“2.1. Het Hof maakt zijn in het tussenvonnis gegeven voorlopig oordeel dat ten aanzien van de aanslag speelvergunningsrecht bezwaar en beroep openstaan ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR), zijnde een met voldoende procedurele waarborgen omklede rechtsgang, tot eindbeslissing.

(…)

2.3 .

Dat in het onderhavige geval sprake is van schendingen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur die niet (tijdig) aan de LAR-rechter konden zijn voorgelegd, is niet komen vast te staan. ROTW is daarom niet-ontvankelijk in haar verzet.”

3Beoordeling van het middel

3.1.1

Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.2 van het tussenvonnis) dat uitsluitend de Ontvanger kan worden gedagvaard en dat ROTW daarom niet-ontvankelijk is in haar vordering tegen het Land. Volgens het onderdeel is geen sprake van een exclusieve procesbevoegdheid van de Ontvanger.

3.1.2

Zoals de Hoge Raad eerder – na het tussenvonnis van het hof in deze zaak – ten aanzien van het Arubaanse invorderingsrecht heeft geoordeeld1, geldt ook voor het land Sint Maarten dat zijn invorderingsrecht niet een regel kent als voor Nederland is neergelegd in art. 3 lid 2 Invorderingswet 1990, inhoudende dat in alle rechtsgedingen voortvloeiende uit de uitoefening van zijn taak de Ontvanger als zodanig in rechte optreedt, uit welke bepaling een exclusieve procesbevoegdheid voor de Ontvanger voortvloeit, met uitsluiting dus van de Staat. Bij gebreke van een met art. 3 lid 2 Invorderingswet 1990 vergelijkbare wetsbepaling in Sint Maarten kan een exclusieve procesbevoegdheid van de Ontvanger niet worden aangenomen. Het onderdeel is dus gegrond.

3.2.1

Onderdeel 2 klaagt dat het hof (in rov. 4.10 van het tussenvonnis en rov. 2.1 van het eindvonnis) ten onrechte heeft geoordeeld dat tegen de aan ROTW opgelegde aanslagen speelvergunningsrecht bezwaar en beroep heeft opengestaan ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: LAR). Volgens het onderdeel is, nu ter zake van aanslagen speelvergunningsrecht geen beroep openstaat op de belastingrechter, de burgerlijke rechter als restrechter bevoegd en niet de administratieve rechter.

3.2.2

Zoals blijkt uit de gegevens in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.13-2.33, neemt het onderdeel terecht tot uitgangspunt – waarvan ook het hof is uitgegaan – dat in Sint Maarten ter zake van aanslagen speelvergunningsrecht geen wettelijke grondslag bestaat voor bevoegdheid van de belastingrechter.

Voor het antwoord op de vraag of in zodanig geval de burgerlijke rechter dan wel de algemene bestuursrechter bevoegd is, heeft het hof in rov. 4.10 van het tussenarrest aansluiting gezocht bij een uitspraak van het hof in LAR-zaken van 28 juni 2013 met betrekking tot de Curaçaose logeergastenbelasting2. Voor de betekenis van die uitspraak is van belang dat, zoals het hof in rov. 4.8 heeft overwogen, de Raad van Beroep voor Belastingzaken (in een andere zaak over de heffing van logeergastenbelasting in Curaçao) in 2012 heeft geoordeeld dat in de toepasselijke wetgeving geen bepaling is opgenomen die de Raad van Beroep voor Belastingzaken bevoegd maakt om te oordelen inzake geschillen over de logeergastenbelasting in Curaçao.3 In dat licht ligt in de uitspraak van het hof van 28 juni 2013 – waarin het hof als hoogste LAR-rechter een geschil heeft beoordeeld over de heffing van logeergastenbelasting in Curaçao – besloten dat het hof, bij gebreke van een beroepsmogelijkheid bij de belastingrechter, de LAR-rechter ter zake bevoegd heeft geacht.

In de onderhavige zaak heeft het hof kennelijk uit deze uitspraak afgeleid dat – nu ter zake van de aanslagen speelvergunningsrecht in Sint Maarten (net zoals het geval is bij de logeergastenbelasting in Curaçao) geen wettelijke grondslag bestaat voor een beroep op de belastingrechter – ingevolge de rechtspraak van de hoogste LAR-rechter ter zake van die aanslagen op grond van de LAR beroep openstaat bij de administratieve rechter, en dat de burgerlijke rechter ter zake van die aanslagen geen bevoegdheid toekomt. Deze oordelen van het hof zijn juist. Art. 7 lid 1 LAR stelt immers beroep op de administratieve rechter open voor degenen die door een beschikking (waaronder ook een aanslag speelvergunningsrecht valt) rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, terwijl een belastingaanslag waartegen geen beroep bij een andere administratieve rechter is opengesteld (zoals bij een aanslag speelvergunningsrecht het geval is) niet valt onder de in art. 7 lid 2 LAR limitatief opgenomen uitzonderingen.

Onderdeel 2 faalt derhalve.

3.3

Op grond van hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, heeft het hof terecht geoordeeld (in rov. 2.3 van het eindvonnis) dat de aanslagen speelvergunningsrecht bij de LAR-rechter aangevochten hadden kunnen worden en dat ROTW, nu zij dat niet heeft gedaan, niet-ontvankelijk is in haar verzet bij de burgerlijke rechter.

Gelet daarop heeft ROTW geen belang bij de gegrondheid van onderdeel 1, aangezien haar vordering jegens het Land op dezelfde gronden zou moeten falen als haar vordering jegens de Ontvanger. Ook onderdeel 1 kan daarom, hoewel gegrond, niet tot cassatie leiden.

3.4

De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4Beslissing

De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep;

- veroordeelt ROTW in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Land c.s. begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 9 april 2021.

1

HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:350, rov. 5.3.2.

2

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 28 juni 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:48.

3

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba) 5 juni 2012, ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4932.