ECLI:NL:HR:2021:540
public
2021-04-13T20:06:19
2021-04-09
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-04-09
19/03320
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
NL
Bestuursrecht; Belastingrecht
Rechtspraak.nl
FutD 2021-1167
Viditax (FutD), 09-04-2021
NTFR 2021/1307
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:540
public
2021-04-09T11:01:27
2021-04-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:540 Hoge Raad , 09-04-2021 / 19/03320

HR: 81.1 RO.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03320

Datum 9 april 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 mei 2019, nrs. BK-18/00692 en BK-18/00693, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 17/8154 en SGR 17/8155) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting over tijdvakken in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 maart 2014, en een verzoek om ambtshalve vermindering van die bedragen.

1Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.O. Minczeles, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.