HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/04189
Datum 9 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
(vertegenwoordigd door A. Cmilansky)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 november 2020, nr. AMS 19/6309 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 5 juni 2020 betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Ziektewet.
1Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.
Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Rechtbank als de onderhavige, die is gedaan op verzet tegen een met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak inzake de toepassing van de Ziektewet. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.