Cassatieprocesrecht. Niet-ontvankelijkheid. Verzoekschrift niet ondertekend door advocaat bij de Hoge Raad. Art. 426a lid 1 Rv.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/00720
Datum 16 april 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vader],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [de vader].
1Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
-
de beschikking in de zaak C/10/595841 van de rechtbank Rotterdam van 14 mei 2020;
-
de beschikking in de zaak 200.281.894/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2020.
[de vader] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
[de vader] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het op 8 januari 2021 ingekomen verzoekschrift is ingediend door [de vader] zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [de vader] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep.
3Beslissing
De Hoge Raad verklaart [de vader] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 16 april 2021.