ECLI:NL:HR:2021:62
public
2021-03-05T10:07:32
2021-01-14
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-02-09
19/04905
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
NL
Strafrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2019:3261
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1164
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/228
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:62
public
2021-02-09T13:11:03
2021-02-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:62 Hoge Raad , 09-02-2021 / 19/04905

Profijtontneming, w.v.v. uit hennepkwekerij. Middel over volledig toerekenen w.v.v. aan betrokkene bij medeplegen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/04897 (niet gepubliceerd).

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/04905 P

Datum 9 februari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 16 oktober 2019, nummer 22/002730-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,

hierna: de betrokkene.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021.