ECLI:NL:HR:2021:65
public
2021-01-20T00:02:53
2021-01-14
Raad voor de Rechtspraak
Hoge Raad
2021-01-19
18/04624
Cassatie
NL
Strafrecht
In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2018:4378
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1074
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:65
public
2021-01-19T12:29:52
2021-01-19
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:65 Hoge Raad , 19-01-2021 / 18/04624

Profijtontneming. Middelen o.m. over het afwijzen van getuigen en het betrekken van feiten waarvan betrokkene is vrijgesproken (Geerings tegen NL, NJ 2007/349). HR: art. 81.1 RO en matiging van de betalingsverplichting i.v.m. de redelijke termijn. Samenhang met 18/04563.

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 18/04624 P

Datum 19 januari 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 oktober 2018, nummer 20/003808-14, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,

hierna: de betrokkene.

1Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de hoogte van de betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

3.2

Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 391.909.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;

- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 386.909 bedraagt;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021.