HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummers 20/04159 en 20/04173
Datum 23 april 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie naar aanleiding van het door belanghebbende ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nrs. BRE 18/7206, 18/7207 en 19/2771 tot en met 19/27777, betreffende verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Op 24 november 2020 is ter griffie van de Hoge Raad een beroepschrift in cassatie van belanghebbende ingekomen. Dit geschrift heeft kennelijk betrekking op de in de aanhef van dit arrest genoemde procedure. Uit navraag bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is gebleken dat op het moment van instellen van het beroep in cassatie ten aanzien van het hoger beroep nog geen uitspraak is gedaan. Dit betekent dat het beroepschrift in cassatie van belanghebbende voortijdig is ingediend, waardoor het beroep niet kan worden ontvangen. Er bestaat geen aanleiding om niet–ontvankelijkverklaring achterwege te laten op de voet van artikel 6:10, eerste lid, Awb, omdat uit het beroepschrift in cassatie niet blijkt dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat een uitspraak van het Hof reeds tot stand was gekomen.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.