Verdachte n-o, niet (tijdig) middelen ingediend. Samenhang met 19/02582, 19/02584, 19/02643 en 19/02645.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02673
Datum 19 januari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 mei 2019, nummer 22-002481-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.A. Bakker, advocaat te Den Haag, een schriftuur ingediend, die echter pas bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
3Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021.