ECLI:NL:OGAACMB:2021:2
public
2021-01-19T11:04:02
2021-01-19
Raad voor de Rechtspraak
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
2021-01-11
AUA202001916
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGAACMB:2021:2
public
2021-01-19T11:03:45
2021-01-19
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:OGAACMB:2021:2 Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba , 11-01-2021 / AUA202001916

Schorsing in ambt - Naar het oordeel van het gerecht gaat het in dezen - gelet op het besprokene ter zitting en de overgelegde stukken, met name de aangifte van de directeur van het DIMP - om een concrete verdenking van plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinair onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. De ambtenarenrechter laat zich in het kader van deze procedure niet uit over de

vraag of de verdenking terecht is.

Uitspraak van 11 januari 2021

Gaza nr. AUA202001916

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het bezwaar in de zin van

de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend te Aruba,

KLAGER,

gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,

tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. K. Veekmans (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 13 juli 2020 no. 1 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit in zijn ambt te schorsen, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.

Tegen het bestreden landsbesluit heeft klager op 12 augustus 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.

Verweerder heeft op 16 november 2020 een contramemorie ingediend.

Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2020. Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.

De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1

Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.

1.2

Ingevolge artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82 de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt:

c. in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.

De feiten

2.1

Klager is ambtenaar in dienst bij het Departamento di Impuesto (DIMP).

2.2

Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur aan klager de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en -voertuigen van het DIMP ontzegd. De toegangsontzegging is bij brief van 5 juni 2020 met zes weken verlengd.

2.3

Op 24 juni 2020 heeft de directeur van het DIMP aangifte gedaan bij het Openbaar ministerie ter zake van meerdere strafbare feiten die zijn gepleegd door medewerkers van het DIMP. De directeur schrijft onder meer:

“(…)

De geconstateerde strafbare feiten worden onderbouwd door de volgende gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in de maand april van dit jaar.

(…)

Bevindingen van de camera beelden 17 april 2020

Op basis van het bekijken van de camera beelden en het verifiëren van de I-protect uren, is gebleken dat de medewerker de heer [naam X] op vrijdag 17 april 2020 bij de personeelsingang van het hoofdgebouw contact heeft gehad met de medewerker de heer [klager]. De heer [naam X] verricht zijn werkzaamheden vanuit het hoofdgebouw en is een administratieve kracht bij de afdeling Administratie. De heer [klager] is werkzaam als kassier in het hoofdgebouw bij de afdeling Financiële Zaken, doch is hij tijdelijk geplaatst bij de afdeling Motorrijtuigenbelasting in gebouw D.

Op bovengenoemde beelden is te zien dat de heer [klager] al bij binnenkomst een envelop met zich meebrengt en deze even neerlegt op de balie aldaar. Tijdens de ontmoeting met de heer [naam X] krijgt de heer [klager] twee enveloppen overhandigd van de heer [naam X]. Deze ontmoeting vond plaats omstreeks 11:17 uur. Na de ontmoeting begeeft de heer [klager] zich naar gebouw D om zijn dienst te beginnen en blijft de heer [naam X] in het hoofdgebouw om ook zijn werkzaamheden te beginnen. (…)

Hierbij dient opgemerkt te worden dat vanwege de Corona crisis de medewerkers van DIMP in deze periode vier uren per dag werkzaam waren. Zowel de heer [klager] als de heer [naam X] hadden op die bewuste dag van 17 april 2020, middag dienst en dienden omstreeks 12 uur met hun dienst aan te vangen.

Verder is op de camera beelden te zien dat op dezelfde dag 17 april 2020 omstreeks 14:06 uur de heer [klager] het hoofdgebouw weer binnen komt en kentekenplaten achterlaat bij de balie van de personeelsingang, die tijdelijk onbemand was vanwege het glaswerk dat nog niet geplaatst is. De kentekenplaten die hij achterlaat zitten samengebundeld in wat lijkt op witte A-4 papieren en elastieken. In ieder geval is te zien dat door de heer [klager] meerdere stapels van nummerplaten worden neergelegd achter de balie. Verder is te zien dat omstreeks 14:15 uur de heer [naam X] naar de balie toeloopt en dat de heer [klager] hem daar tegenkomt. De heer [klager] wijst de plek aan waar hij de nummerplaten heeft achtergelaten bij de balie. De heer [klager] en de heer [naam X] voeren hierna een kort gesprek waarna de heer [klager] het gebouw verlaat en de heer [naam X] zich elders begeeft in het hoofdgebouw. Omstreeks 14:16 uur is te zien hoe de heer [naam X] terug komt naar de balie en de achtergelaten kentekenplaten in grote bruin/gele DIMP A-4 enveloppen stopt en deze meeneemt verder het gebouw in. (…)

Aanleiding opstarten disciplinair onderzoek

(…)

Tijdens een hoor gesprek op 29 april 2020 met de heer [klager] geeft hij toe, nadat hij de videobeelden heeft gezien, dat hij eenmalig [naam X] heeft geholpen door hem nummerplaten te geven. De heer [klager] geeft aan gefaald te hebben door tegen de interne procedures in te handelen. Hij verklaart geen geld te hebben gekregen van de heer [naam X]. (…)

Bevindingen camera beelden 21 april 2020

(…)

Wel is op de beelden te zien dat omstreeks 13:17 uur een groene auto aan komt rijden en dat de heer [klager] omstreeks 13:21 uur naar het groene voertuig toe loopt met in zijn handen bruin/gele DIMP A-4 enveloppen met als mogelijk inhoud de nummerplaten. (…)

Bij het verder bekijken van de beelden van 21 april 2020 is te zien dat de heer [klager] omstreeks 15:14 uur weer een bruin/gele A-4 envelop afgeeft buiten aan een motorrijder. (…)

Bevindingen camera beelden 22 april 2020

Bij het bekijken van de camera beelden van woensdag 22 april 2020 is te zien dat omstreeks 14:45 uur een groene auto, vermoedelijk die van de heer [naam X], komt aanrijden op de weg voor gebouw D. De bestuurder parkeert het voertuig op de zandvlakte voor het gebouw. Omstreeks 14:47 uur is te zien dat de heer [klager] naar het groene voertuig toe loopt met in zijn handen een kartonnen doos met nummerplaten.

De heer [klager] overhandigde vanuit de passagierszijde het doosje met nummerplaten en gaat terug naar binnen met lege handen.

(…)

Aangifte

Uit het vorenstaande blijkt dat de heer [klager] meer dan eens nummerplaten heeft afgegeven aan zijn collega de heer [naam X], dit tegen instructies in. Nummerplaten - wettige bewijsmiddelen van betaling van motorrijtuigbelasting - zijn aan een onbevoegd medewerker van DIMP uitgereikt door een medewerker van DIMP. Deze laatste medewerker, de heer [klager], had de nummerplaten weliswaar op rechtmatige wijze onder zich, doch heeft hij de nummerplaten onrechtmatig afgegeven aan een derde.

(…)”.

2.4

Bij bestreden landsbesluit van 13 juli 2020 heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit in zijn ambt te schorsen, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging. In het landsbesluit staat onder meer:

“(…)

dat betrokkene vooralsnog verweten wordt:

- hij meerdere malen in strijd met de interne regels en instructies gehandeld had;

- hij een collega hulp verleende die zonder toestemming onderhands kentekenplaten aan particulieren uitreikte en daarvoor een gift van derden aangenomen had en/of verzocht;

- hij opzettelijke behulpzaam was bij het plegen van een strafbaar feit door middel van het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen;

- hij voor anderen kentekenplaten haalde of liet halen uit gebouw D en kentekenplaten bij klanten thuis afleverde;

(…).”

De standpunten van partijen

3.1

Klager kan zich niet verenigen met de hem bij het bestreden landsbesluit opgelegde schorsing en betoogt daarbij dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem wordt verweten. Klager erkent dat hij in strijd met instructies heeft gehandeld door aan diverse collega’s kentekenplaten te overhandigen zonder dat deze geregistreerd waren op de website. Klager ontkent echter dat hij hiervoor is betaald. Ook heeft zich niet beseft dat hij mogelijk is gebruikt bij het plegen van een misdrijf. Klager beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel en betoogt dat diverse andere collega’s niet zijn geschorst.

3.2

Verweerder betoogt - kort gezegd - dat er concrete verdenking bestaan dat klager niet heeft gehandeld als een goed ambtenaar betaamt en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.

De beoordeling

4.1

In geschil is ten eerste de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager te schorsen. Het gerecht stelt voorop dat de schorsing het karakter heeft van een ordemaatregel die kan worden opgelegd als het ongestoord functioneren van de dienst of het dienstonderdeel door het handhaven van de ambtenaar niet langer verzekerd zou zijn.

4.2

De in de bestreden beschikking vervatte schorsing is gebaseerd op artikel 87, aanhef en onder c van de Lma.

4.3

Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl. Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).

5.1

Wat betreft de vraag of er in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestaat, overweegt de ambtenarenrechter dat de maatregel is genomen in verband met een door verweerder opgestart disciplinaire onderzoek naar aanleiding van het vermoeden van door klager gepleegd plichtsverzuim. Naar het oordeel van het gerecht gaat het in dezen - gelet op het besprokene ter zitting en de overgelegde stukken, met name de aangifte van de directeur van het DIMP (zie 2.3) - om een concrete verdenking van plichtsverzuim, zodat schorsing gedurende het disciplinair onderzoek in redelijkheid in het belang van de dienst kan worden geacht. De ambtenarenrechter laat zich in het kader van deze procedure niet uit over de vraag of de verdenking terecht is.

5.2

Ten overvloede merkt het gerecht op dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk en dat in dat verband door verweerder voortvarendheid dient te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. In casu heeft verweerder ter zitting te kennen gegeven dat klager bij brief van 28 oktober 2020 in de gelegenheid is gesteld om zich ten aanzien van het verweten gedrag te verantwoorden en heeft klager ter zitting aangegeven dat hij inmiddels van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt.

6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

verklaart het bezwaar ongegrond.

Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 11 januari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:

  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;

  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:

De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken

J.G. Emanstraat 51

Oranjestad

Aruba

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de datum van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.