ECLI:NL:OGEAA:2021:105
public
2021-04-02T12:01:48
2021-04-02
Raad voor de Rechtspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
2021-03-25
AUA202001759
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAA:2021:105
public
2021-04-02T12:00:07
2021-04-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:OGEAA:2021:105 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba , 25-03-2021 / AUA202001759

Het College heeft geoordeeld dat de bank op goede gronden heeft besloten dat appellant geen recht meer heeft op tegemoetkoming wegens klachten van jicht/artropathie door kristalafzetting, omdat de wettelijke termijn van twee jaren tegemoetkoming voor deze ziekteoorzaak met ingang van 5 februari 2020 is verstreken. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Uitspraak van 25 maart 2021

CVB nr. AUA202001759

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:

[Appellante],

wonende in Aruba, te [adres],

APPELLANT,

procederende in persoon,

tegen de beslissing van 8 juli 2020 van

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,

VERWEERDER, hierna te noemen de bank,

gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1PROCESVERLOOP

1.1

Bij beslissing van 8 juli 2020 heeft de bank besloten, dat appellant vanaf 5 februari 2020 geen recht meer heeft op verdere tegemoetkoming in verband met verminderde belastbaarheid wegens jicht/artropathie door kristalafzetting, omdat hij wegens deze ziekteoorzaak reeds gedurende twee jaren tegemoetkoming heeft ontvangen.

1.2

Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 22 juli 2020 beroep aangetekend.

1.3

Op 7 september 2020 heeft de bank een verweerschrift ingediend.

1.4

Het beroep is behandeld op de bijeenkomst van 28 januari 2020 van dit College, alwaar zijn verschenen voor de bank mr. B. Every, juridisch adviseur, en drs. De Graaf, verzekeringsarts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Appellant is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2OVERWEGINGEN

2.1

Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank en ontkent dat hij twee jaar lang tegemoetkoming heeft ontvangen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij in die periode van twee jaar slechts een paar keer drie tot vijf dagen arbeidsongeschikt was.

Verder heeft appellant aangevoerd dat hij geen vakantiedagen meer heeft en vanwege de bestreden beslissing in een moeilijke situatie kan geraken daar hij zonder inkomen komt te zitten. Hij verzoekt het College de bestreden beslissing te vernietigen en de bank te gelasten hem alsnog ziekengeld toe te kennen.

2.2

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de LvZv, voor zover thans van belang, heeft de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op ziekengeld vanaf de vierde dag van de ziekmelding. Het recht op ziekengeld ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt na twee jaar.

2.3

Niet in geschil is dat appellant vanaf 5 februari 2018 onder ziektemeldingskaart nummer 730481 aanspraak had op ziekengeld wegens jicht/artropathie door kristalafzetting. Derhalve heeft hij vanaf 5 februari 2020 geen aanspraak meer op ziekengeld ter zake van die ziekteoorzaak.

2.4

Zoals door het College eerder is geoordeeld, en conform de geldende jurisprudentie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba1, is de tekst van artikel 5, eerste lid van de LvZv duidelijk en biedt deze geen ruimte voor een andere uitleg, dan dat de termijn van twee jaren – waarmee twee kalenderjaren worden bedoeld – aanvangt op de eerste dag van ziekmelding. De wettelijke termijn van twee jaren geldt dan ook ongeacht de vraag of binnen die termijn sprake is geweest van periodes van arbeidsgeschiktheid.

2.5

Het College ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding om op deze uitleg terug te komen, en overweegt daartoe als volgt.

Voor een verlenging van de aanspraak op ziekengeld ter zake van dezelfde ziekteoorzaak – al dan niet met een beroep op gelijke behandeling of omdat appellant geen vakantiedagen meer heeft –, zoals door appellant verzocht, biedt de wet geen mogelijkheid en zou overigens ook leiden tot ongelijke behandeling hetgeen in strijd is met de wet.

2.6

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bank op goede gronden heeft besloten dat appellant geen recht meer heeft op tegemoetkoming wegens klachten van jicht/artropathie door kristalafzetting, omdat de wettelijke termijn van twee jaren tegemoetkoming voor deze ziekteoorzaak met ingang van 5 februari 2020 is verstreken. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

3DE BESLISSING

Het College:

- verklaart het beroepschrift van appellant ongegrond.

Aldus gegeven op 25 maart 2021 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, H. Dirksz en E. de Cuba, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

1

Vgl. Hof uitspraak van 9 oktober 2015, LJN ECLI:NL:OGHACMB:2015:14