ECLI:NL:OGEAA:2021:106
public
2021-04-02T12:06:53
2021-04-02
Raad voor de Rechtspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
2021-03-25
AUA202002096
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAA:2021:106
public
2021-04-02T12:03:31
2021-04-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:OGEAA:2021:106 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba , 25-03-2021 / AUA202002096

Het College heeft geoordeeld dat de ziekte waarvoor appellante tegemoetkoming heeft geclaimd, veroorzaakt is door het gebruik van alcohol. Nu de wetgever dergelijke ziektes heeft uitgesloten van het recht op ziekengeld, heeft de bank naar het oordeel van College terecht besloten aan appellante geen tegemoetkoming toe te kennen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van appellante ongegrond is.

Uitspraak van 25 maart 2021

CVB nr. AUA202002096

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:

[Appellante],

wonende in Aruba,

APPELLANTE,

procederend in persoon,

tegen de beslissing van 30 juli 2020 van

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,

VERWEERDER, hierna te noemen de bank,

gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1PROCESVERLOOP

1.1

Bij beschikking van 30 juli 2020, door appellante ontvangen op 4 augustus 2020, heeft de bank besloten dat appellante geen recht heeft op een tegemoetkoming overeenkomstig de LvZv in verband met arbeidsongeschiktheid wegens alcoholische hepatitis vanaf 17 juli 2020, aangezien die ziekte te wijten is aan het gebruik van alcoholhoudende drank of bedwelmende middelen.

1.2

Hiertegen heeft appellante op 25 augustus 2020 beroep aangetekend bij dit College.

1.3

Op 15 oktober 2020 heeft de bank een verweerschrift ingediend.

1.4

Het beroep van appellante is behandeld op de bijeenkomst van 28 januari 2021, waar zijn verschenen voor de bank, mr. B. Every, juridisch adviseur en drs. de Graaf, verzekeringsarts, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Appellante is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2DE OVERWEGING

2.1

Appellante kan zich niet verenigen met de beslissing van de bank om haar geen ziekengeld toe te kennen. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat haar psychische problemen, namelijk depressieve stoornis, insomnia en echtscheidingsproblemen, hebben geleid tot alcoholgebruik. Haar psychische problemen worden erkend als ziekte, zoals blijkt uit het Handboek DSM 5, aldus appellante. Zij vraagt om tegemoetkoming, omdat zij niet met opzet of grove schuld een alcoholverslaving heeft ontwikkeld.

2.2

Ter beoordeling ligt voor de vraag of de bank terecht heeft besloten aan appellante geen ziekengeld uit te keren.

2.3

In artikel 7 van de LvZv zijn de gevallen opgenomen, waarin een arbeider geen recht op tegemoetkoming kan doen gelden. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 7, eerste lid en onder a van de LvZv dat de arbeider geen recht op tegemoetkoming heeft of dit recht verliest indien de ziekte te wijten is aan het gebruik van alcoholhoudende drank of bedwelmende middelen.

2.4

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante zich op 17 juli 2020 arbeidsongeschikt meldde en dat zij van 10 tot en met 14 juli 2020 in het ziekenhuis was opgenomen met klachten van hepatitis. In de ontslagbrief van het ziekenhuis staat vermeld dat appellante te kennen heeft gegeven dagelijks iets meer dan een fles wijn te drinken, en dat bij haar onder andere sprake is van “leversteatosis en alcohol abuses met hepatitis dd alcoholische hepatitis met beeld van forse hepatomegaly, en problematisch alcohol gebruik”.

2.5

Naar het oordeel van het College volgt uit het voorgaande dat de ziekte waarvoor appellante tegemoetkoming heeft geclaimd, veroorzaakt is door het gebruik van alcohol. Nu de wetgever dergelijke ziektes heeft uitgesloten van het recht op ziekengeld, heeft de bank naar het oordeel van College terecht besloten aan appellante geen tegemoetkoming toe te kennen.

2.6

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van appellante ongegrond is.

3DE BESLISSING

Het College:

- verklaart het beroep van appellante ongegrond.

Aldus gegeven op 25 maart 2021 door mr. N.K. Engelbrecht, voorzitter, E. de Cuba en H. Dirksz, leden, in tegenwoordigheid van de secretaris.