ECLI:NL:OGEAA:2021:197
public
2021-05-25T13:33:31
2021-05-25
Raad voor de Rechtspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
2021-04-12
AUA202001728
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAA:2021:197
public
2021-05-25T13:33:02
2021-05-25
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:OGEAA:2021:197 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba , 12-04-2021 / AUA202001728

Verzoek om vrijstelling van invoerrechten -Het schrijven van verweerder roept geen rechtsgevolg in het leven en kan derhalve niet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Lar. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak van 12 april 2021

Lar nr. AUA202001728

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

De naamloze vennootschap ARUBA STEVEDORING COMPANY N.V. (ASTEC),

gevestigd in Aruba,

APPELLANTE,

gemachtigde: de advocaat mr. P.R.C. Brown,

gericht tegen:

de minister van Financien, Economische Zaken en Cultuur,

zetelend in Aruba,

VERWEERDER

gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 8 juni 2020 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellante van 21 december 2016 tegen de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van invoerrechten voor een nieuwe havenkraan niet-ontvankelijk verklaard.

Hiertegen heeft appellante op 20 juli 2020 beroep ingesteld bij het Gerecht.

Verweerder heeft op 17 februari 2021 een verweerschrift ingediend.

Het Gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens was aanwezig de heer [naam], Managing Director ASTEC.

De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De standpunten van partijen

1.1

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar gericht tegen zijn brief 15 november 2016 niet-ontvankelijk is nu uit de systematiek van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (Liud) blijkt dat de Inspecteur der invoerrechten en accijnzen (de Inspecteur) degene is die belast is met de hoogte van de te betalen invoerrechten, waaronder ook de vraag of een vrijstelling hiervan kan worden verleend. Tegen een beslissing van de Inspecteur kan op grond van artikel 128b van de Liud bezwaar worden gemaakt bij de Inspecteur. Aan deze rechtsingang kan niet worden voorbijgegaan door het indienen van een verzoekschrift bij een andere instantie die op grond van de Liud niet bevoegd is tot het nemen van een beslissing op grond deze landsverordening, aldus verweerder.

1.2

Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing. Appellante meent dat verweerder miskent dat artikel 128, vierde lid, van de Liud verweerder als bevoegd orgaan aanwijst ter zake van vrijstelling van invoerrechten. Daarom was het verzoek van 6 juli 2015 aan verweerder als bevoegd gezag gericht. Het verzoek was ook om te bevestigen dat ook appellante als huidige havenbeheerder kan rekenen op dezelfde behandeling als de vorige havenbeheerder Aruba Ports Authority N.V. (APA), in het bijzonder voor wat betreft de vrijstelling van invoerheffing ter zake de invoer van de nieuwe permanente havenkraan, zoals door verweerder is besloten bij de Ministeriële Beschikking van 18 februari 2011 (de Ministeriële Beschikking). Appellante meent dat de beschikking in strijd is met het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

Het juridisch kader

2.1

Ingevolge artikel 2, eerst lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt onder beschikking verstaan een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, zijn van het begrip beschikking uitgezonderd, besluiten waartegen beroep op de onafhankelijke rechter is opengesteld krachtens een andere landsverordening dan de onderhavige.

2.2

Ingevolge artikel 122, eerste lid van Liud, is van alle goederen, in het binnenland ingevoerd, invoerrecht verschuldigd overeenkomstig het bij artikel 127 vastgestelde tarief, behoudens de vrijstelling en met inachtneming van de bepalingen van deze afdeling.

2.3

Ingevolge artikel 123, eerste lid, van de Liud moet het invoerrecht betaald worden bij de aangifte ten invoer, zoals het door de Inspecteur is berekend.

2.4

Artikel 128, eerste lid van de Liud bevat een opsomming van goederen die van heffing van invoerrechten zijn vrijgesteld.

2.5

Artikel 128, vierde lid, van de Liud bepaalt dat geen invoerrechten worden geheven op zware machinerieën en rollend, drijvend en ander zwaar materieel, met het kennelijk daarbij behorende toebehoren, inclusief vervangende onderdelen, indien:

a. de aanvraag daartoe schriftelijk bij de Inspecteur is ingediend, vergezeld van een lijst in drievoud van alle goederen waarvoor de tijdelijke vrijstelling wordt gevraagd,

b. ten genoegen van de minister van Financiën is aangetoond dat deze goederen worden ingevoerd om uitsluitend te worden gebruikt bij de bouw of aanleg van grootschalige projecten die in het belang zijn van Aruba. In zijn beschikking vermeldt de minister de uiterste datum waarop de goederen die tijdelijk zijn vrijgesteld van de betaling van invoerrechten, dienen te zijn uitgevoerd. De minister kan bij zijn beslissing bepalen dat de aanvrager een aan de waarde van de goederen te relateren borgsom moet storten of een bankgarantie tot dat bedrag moet geven, en hij kan nadere voorschriften geven ten aanzien van de in- en wederuitvoer of van het gebruik van die goederen. De verzoeker ontvangt een afschrift van de ministeriële beschikking tot tijdelijke vrijstelling.

2.6

Ingevolge artikel 128, achtste lid, van de Liud wordt met in achtneming van deze voorschriften bij verschil beslist door de Inspecteur, met hoger beroep op de Raad van Beroep voor belastingzaken. Ten aanzien van deze bepaling is artikel 128a mutatis mutandis van toepassing.

2.7

Ingevolge artikel 128a van de Liud is de Inspecteur bevoegd teruggave te verlenen van wegens dwaling of verschoonbaar verzuim teveel of ten onrechte betaalde invoerrechten, mits het terug te geven bedrag per aangifte of document Afl. 25,- of meer bedraagt.

2.8

Ingevolge artikel 128b, eerste lid, van de Liud kan de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening der invoerrechten of de toepassing van het tarief op door hem ten invoer aangegeven goederen, binnen één maand na de dagtekening van de aangifte door de Inspecteur een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur, die daarop beslist.

Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel staat tegen de beslissing van de Inspecteur binnen één maand, nadat zij ingevolge het tweede lid ter post is bezorgd of tegen ont-vangstbewijs is uitgereikt, beroep open bij de Raad van Beroep voor belastingzaken. De Raad van Beroep beslist in hoogste instantie.

2.9

Bij de Ministeriële Beschikking heeft de Minister van Communicatie, Utiliteiten en Energie, in overeenstemming met de Minister van Algemene Zaken, besloten:

I. Om vooruitlopend op de op te starten procedure voor de toevoeging van een nieuw onderdeel aan de betreffende vrijstellingsbepalingen van artikel 128 van de Liud, vrijstelling van invoerrecht toe te passen bij de invoer van artikel 128 lid 1 sub 6, te weten letter o., dient te worden opgenomen met de volgende omschrijving.

II. Artikel 128, lid 1 sub 6 letter o. komt als volgt te luiden: materialen en benodigdheden bestemd voor de aanleg en uitbreiding van zeehavens, containerkranen, laadkranen, alsmede delen en toebehoren voor deze kranen, ingevoerd door de havenbeheerder en uitsluitend bestemd voor gebruik op de haventerreinen van Oranjestad en Barcadera;

III. Dat de Inspecteur der Invoerrechten en accijnzen (Douane) hierbij wordt geïnstrueerd om vanaf datum van ondertekening van deze beschikking, douane-aangiften ten invoer van voormelde aangewezen goederen onder punt II, te doen af handelen onder de APC-code 507, te weten als tijdelijke invoer zonder borgstelling en nader te doen laten aanzuiveren zodra de vrijstellingsbepaling als hierboven, zal zijn geformaliseerd;

IV. Dat de Inspecteur der invoerrechten en accijnzen zal moeten zorgdragen voor de toepassing van deze nieuwe vrijstellingsbepaling zoals aangegeven in punt hiervoren;

V. Dat deze beschikking van kracht zal zijn vanaf datum ondertekening en zal terugwerken tot deze datum en welke datum zal worden opgenomen in de betreffende vast te stellen landsverordening.

De feiten

3.1

Op 6 juli 2015 verzoekt appellante aan verweerder, met verwijzing naar de Ministeriële Beschikking, te bevestigen dat zij kan rekenen op dezelfde behandeling als APA, met name de vrijstelling van invoerrechten terzake de invoer van een nieuwe permanente havenkraan voor het Multi-Cargo Sea Terminal Project te Bacadera (het verzoek).

3.2

Op 6 juli 2015 is door appellant aangifte gedaan van de invoer van een havenkraan waarbij appellante de Inspecteur verzoekt vrijstelling te verlenen van de invoerrechten op de havenkraan met verwijzing naar de Ministeriële Beschikking.

3.3

Bij beschikking gedateerd op 15 februari 2015 (het Gerecht begrijpt dat dit 2016 moet zijn) heeft de Inspecteur overwogen dat appellante niet onder de Ministeriële Beschikking valt en appellante uitgenodigd tot betaling van invoerrechten voor de invoer van de havenkraan ten bedrage van Afl. 998.679,45.

3.4

Bij schrijven van 3 maart 2016 maakt appellante bij de Inspecteur hiertegen bezwaar.

3.5

Op 16 juni 2016 verklaart de Inspecteur het bezwaar van appellante ongegrond.

3.6

Bij brief van 15 november 2016 schrijft verweerder appellante dat haar verzoek van 6 juli 2015 om vrijstelling van invoerrechten voor de invoer van de havenkraan niet gehonoreerd kan worden.

3.7

Appellante maakt op 21 december 2016 bezwaar tegen de brief van 15 november 2016.

3.8

Appellante wordt op 13 september 2019 door de bezwaaradviescommissie gehoord over haar bezwaar.

3.9

De bezwaaradviescommissie adviseert verweerder op 11 mei 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

De beoordeling

4.1.1

Het Gerecht ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de mededeling van verweerder in die brief van 15 november 2016 op enig rechtsgevolg is gericht. Het Gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt. De Inspecteur is ingevolge de Liud bevoegd de hoogte van de invoerrechten te berekenen en te beslissen bij een verschil over de toepassing van vrijstellingen. De Inspecteur heeft bij beschikking van 15 februari 2016 de invoerrechten op de havenkraan berekend en daarbij het verzoek om vrijstelling afgewezen. Met deze beschikking is het rechtsgevolg, te weten de plicht tot het betalen van invoerrechten over de invoer van de havenkraan, in het leven geroepen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tegen de beschikking van de Inspecteur waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend, zodat deze beschikking in rechte vast is komen te staan. Voor zover appellante meent dat het heffen van invoerrechten in strijd is met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, heeft appellante dit in de bezwaarprocedure gericht tegen de beschikking van de Inspecteur aan de orde kunnen stellen.

4.1.2

De brief van verweerder van 15 november 2016, inhoudende de mededeling aan appellante dat geen vrijstelling van de invoerrechten op de havenkraan wordt verleend omdat dat appellante niet valt onder het bereik van de Ministeriële Beschikking, is slechts een herhaling van hetgeen de Inspecteur bij beschikking van 15 februari 2016 al heeft besloten. Herhaling van een beschikking is geen beschikking, nu die herhaling rechtsgevolg ontbeert. Dat gevolg komt immers al bij het nemen van de eerste beschikking tot stand.

4.2

Het betoog van appellante dat verweerders brief van 15 november 2016 een beschikking in de zin van de Lar bevat omdat verweerder, en niet de Inspecteur, ingevolge artikel 128, vierde lid, en onder b van de Liud bevoegd is te beslissen op een verzoek om vrijstelling, slaagt niet. Daartoe overweegt het Gerecht dat in artikel 128, vierde lid, van de Liud het verlenen van een tijdelijke vrijstelling van het heffen van invoerrechten wordt geregeld. Appellante brengt pas in beroep naar voren dat zij op grond van deze bepaling verweerder verzocht heeft om tijdelijke vrijstelling van invoerrechten voor de invoer van de havenkraan te verlenen. Uit het verzoek noch uit het bezwaarschrift valt op te maken dat appellante heeft beoogd te verzoeken om tijdelijke vrijstelling van invoerrechten in de zin van artikel 128, vierde lid, van de Liud. Nergens blijkt uit dat appellante voornemens is de havenkraan tijdelijk in te voeren. Ook de Ministeriële Beschikking waar appellante zich op beroept is geen beschikking op grond van artikel 128, vierde lid en onder b, van de Liud maar een uitbreiding van de vrijstellingen zoals opgesomd in artikel 128, eerste lid, sub 6, van de Liud. Verweerder heeft het verzoek dan ook terecht niet opgevat als een verzoek om tijdelijke vrijstelling in de zin van artikel 128, vierde lid en onder b van de Liud en geen aanleiding hoeven te zien op grond van die bepaling een beslissing te nemen.

4.3

Gelet op het vorenstaande roept het schrijven van verweerder van 15 november 2016 geen rechtsgevolg in het leven en kan derhalve niet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Lar. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.

5. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:

- verklaart het beroep ongegrond

Deze beslissing werd gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 12 april 2021, in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de dag van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.