ECLI:NL:OGEAA:2021:25
public
2021-02-03T16:55:08
2021-02-03
Raad voor de Rechtspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
2021-02-01
AUA201903436
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAA:2021:25
public
2021-02-03T16:54:20
2021-02-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:OGEAA:2021:25 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba , 01-02-2021 / AUA201903436

Plaatsing van een aantekening op de persoonslijst van appellante in het bevolkingsregister - Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellante haar werkelijke woonplaats gedurende 2001 tot 2014 niet in Aruba had, nu zij daar niet feitelijk woonde.

Uitspraak van 1 februari 2021

Lar nr. AUA201903436

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonend in Aruba,

APPELLANTE,

gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,

tegen:

het hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister,

zetelend in Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. J.M.A.M. Ponsioen (DBSB).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 19 april 2018 heeft verweerder, voor zover thans van belang, appellante bericht dat een aantekening op de persoonslijst van appellante wordt geplaatst, ter zake van haar werkelijke woonplaats gedurende de periode van vóór 1 november 2008 tot 15 januari 2014.

Bij beschikking van 23 augustus 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de beslissing van 19 april 2018 gehandhaafd.

Daartegen heeft appellante op 4 oktober 2019 beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 19 november 2019 een verweerschrift ingediend.

In verband met de beperkingen als gevolg van de coronacrisis is met instemming van partijen afgezien van behandeling van de zaak ter zitting. Op 3 juni 2020 heeft verweerder een reactie gegeven op door het gerecht voorgelegde vragen. Partijen zijn verder in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke reactie te geven. Van die gelegenheid heeft appellante op 12 oktober 2020 en verweerder op 7 december 2020 gebruik gemaakt.

De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening op het aanleggen en bijhouden van het bevolkingsregister, worden de voorschriften omtrent het aanleggen, inrichten en bijhouden van bevolkingsregisters en het doen der daartoe vereiste opgaven aan hen, die met het aanhouden der bevolkingsregisters zijn belast, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.

1.2

Ingevolge artikel 1, derde lid, van het Landsbesluit bevolkingsregister (hierna: het Landsbesluit) is het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister belast met de inrichting, het doorlopend onderzoek van en het geregeld toezicht op het bevolkingsregister en met het toezicht op de juiste naleving der op het bevolkingsregister betrekking hebbende voorschriften.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, omvat het bevolkingsregister een gezinsregister in kaartvorm, volgens model no. 1, gevoegd bij dit landsbesluit.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt voor elk huisgezin en voor ieder persoon die,

hoewel bij anderen inwonende, afzonderlijk leeft, een afzonderlijke gezinskaart bestemd.

Ingevolge artikel 5, vijfde lid, kunnen de gezinskaarten behalve met de reeds

genoemde, nog met zodanige andere gegevens worden aangevuld als in het belang van de dienst nodig wordt geacht.

Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, wordt voor de toepassing van dit landsbesluit de bevolking geacht te bestaan uit hen die alhier werkelijk woonplaats hebben in een huis of op een vaartuig of in een woonwagen alhier gestationeerd.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, worden personen die hun werkelijke woonplaats binnen Aruba verlaten om haar over te brengen naar de vreemde, op hun verklaring in het bevolkingsregister afgeschreven.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, worden personen die Aruba hebben verlaten en de verklaring bedoeld in het eerste lid van het artikel niet hebben afgelegd, ambtshalve in het bevolkingsregister doorgehaald, wanneer na onderzoek is gebleken dat zij minstens sedert een jaar uit Aruba zijn vertrokken.

Ingevolge het derde lid worden deze personen, wanneer zij later in Aruba terugkeren, indien blijkt, dat de afschrijving ten onrechte heeft plaats gehad, op hun blote verklaring opnieuw in het register ingeschreven.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, wordt het bevolkingsregister geregeld bijgehouden, zodat het de staat der bevolking nauwkeurig doet kennen.

Ingevolge het tweede lid onderzoekt het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister minstens eenmaal per jaar of de in het bevolkingsregister ingeschreven personen inderdaad en volledig de werkelijke bevolking van het land uitmaken en brengt in verband met de uitslag van dat onderzoek de nodige wijzigingen in het bevolkingsregister aan, met inachtneming van de regelen van dit landsbesluit.

Ingevolge artikel 35, tweede lid, is het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister belast met de zorg voor het nauwkeurig bijhouden van een en ander en de ambtenaar van de burgerlijke stand verstrekt op verlangen van het hoofd hem daartoe de nodige gegevens.

Ingevolge artikel 38, eerste lid, is onverminderd de bovenstaande voorschriften een ieder, door het hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister daartoe opgeroepen, verplicht de opgaven te verstrekken, welke ten behoeve van het bevolkingsregister vereist worden.

2. In de bestreden beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hem uit onderzoek is gebleken dat appellante in de periode van vóór 1 november 2008 tot 5 januari 2014 niet in Aruba woonachtig was. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante gedurende de periode van 1 mei 2001 tot 5 januari 2014 haar werkelijke woonplaats niet in Aruba had. Desgevraagd heeft verweerder te kennen gegeven dat de feitelijke aantekening die op de persoonslijst van appellante is geplaatst, is dat zij gedurende de periode van 1 mei 2001 tot 5 januari 2014 haar werkelijke woonplaats niet in Aruba had. Aldus heeft verweerder kennelijk de bestreden beschikking in deze zin gewijzigd.

3.1

Appellante betoogt dat verweerder onbevoegd is de desbetreffende aantekening te plaatsten. Ingeval een persoon niet zijn werkelijke woonplaats in Aruba heeft, is verweerder slechts bevoegd wijzigingen in het bevolkingsregister aan te brengen, zoals afschrijven of doorhalen. Indien moet worden aangenomen dat artikel 5, vijfde lid, van het Landsbesluit grondslag geeft voor het plaatsen van de aantekening dat appellante gedurende voormelde periode niet haar werkelijke woonplaats in Aruba heeft gehad, betoogt appellante dat verweerder ten onrechte de plaatsing van zodanige aantekening in het belang van de dienst heeft geacht, zoals bedoeld in voormelde bepaling. In dit verband voert appellante aan dat de plaatsing van de aantekening geen betekenis heeft voor publiekrechtelijke aanspraken van appellante.

3.2

Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de beslissing van 19 april 2018 gehandhaafd. Zoals hiervoor is vermeld, heeft verweerder daarbij besloten tot plaatsing van een aantekening ter zake van de werkelijke woonplaats van appellante op haar persoonslijst in het bevolkingsregister. De plaatsing van deze aantekening is als zodanig rechtstreeks gericht op rechtsgevolg, nu de registratie van feitelijke gegevens in het bevolkingsregister als zodanig rechtstreeks invloed heeft op de rechten en verplichtingen van het desbetreffende rechtssubject en aldus in tal van procedures en situaties dient ter onderbouwing of afwering van (al dan niet) publiekrechtelijke aanspraken.

Niet in geschil is dat appellante na 5 januari 2014 haar werkelijke woonplaats in Aruba heeft. Dat brengt met zich dat ten tijde van de bestreden beschikking appellante haar werkelijke woonplaats in Aruba had, zodat verweerder terecht appellante niet in het bevolkingsregister heeft afgeschreven dan wel doorgehaald, nu deze bevoegdheden ingevolge artikel 28, eerste en tweede lid, van het Landsbesluit zien op personen die Aruba hebben verlaten en hun werkelijke woonplaats hebben overgebracht naar het buitenland, nog daargelaten dat afschrijving ingevolge artikel 28, eerste lid, van het Landsbesluit alleen op verzoek van betrokkene plaatsvindt.

In artikel 5, vijfde lid, van het Landbesluit is geen beperking opgenomen van de gegevens waarmee gezinskaarten kunnen worden aangevuld. Gelet hierop valt niet in te zien waarom de gegevens ter zake van de werkelijke woonplaats van een persoon niet als een zodanig gegeven kan worden aangemerkt. Anders dan appellante betoogt, heeft verweerder voorts niet ten onrechte plaatsing van de aantekening ter zake van de werkelijke woonplaats van appellante in het belang van de dienst geacht, zoals bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het Landsbesluit. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het tot verweerders wettelijk opgedragen taak behoort het bevolkingsregister nauwkeurig bij te houden (artikel 35, tweede lid, van het Landsbesluit) en dat onder bevolking in deze zin slechts wordt verstaan hen die alhier werkelijk woonplaats hebben (artikel 12, aanhef en onder a, van het Landsbesluit).

Het betoog faalt.

4.1

Appellante betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij gedurende de periode van 4 mei 2001 tot 5 januari 2014 niet haar werkelijke woonplaats in Aruba had. In dit verband verwijst zij naar overgelegde kopieën uit haar paspoort met in-en uitreisstempels en schriftelijke verklaringen van haar zoon, dochter, exechtgenoot, werknemer en zakenpartners. Appellante voert verder aan dat zij sinds 1981 onafgebroken ingeschreven is in het bevolkingsregister en in Aruba haar werkelijke woonplaats heeft gehad, zij getrouwd is geweest met een Arubaan en haar kinderen in Aruba zijn geboren, zij na haar echtscheiding op 30 januari 2001 de woning [adres] heeft gekocht en sindsdien daar woont, en sinds 1989 een eigen bedrijf heeft in Aruba, [naam bedrijf].

4.2

Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hem uit nader onderzoek is gebleken dat appellante haar werkelijke woonplaats gedurende de periode van 4 mei 2001 tot 5 januari 2014 niet in Aruba had. In het verweerschrift en de schriftelijke reacties heeft verweerder nader toegelicht dat deze informatie hem is gebleken uit het NAVAS-systeem (periode tot 2009) en het RADEX-systeem (periode vanaf 2009). Gedurende deze periode verbleef appellante steeds enkele dagen per jaar in Aruba.

4.3

De werkelijke woonplaats van betrokkene betreft de feitelijke woonsituatie. Wat de werkelijke woonplaats is, dient dan ook beoordeeld te worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

Uit de door verweerder overgelegde data, gebaseerd op gegevens uit de NAVAS en RADEX-systemen, valt af te leiden dat appellante gedurende de desbetreffende periode steeds maximaal enkele dagen tot enkele weken per jaar in Aruba verbleef. Weliswaar heeft appellante aan de hand van overgelegde kopieën van haar paspoort met in- en uitreisstempels terecht aangevoerd dat deze stempels niet steeds corresponderen met de data die verweerder uit voormelde systemen heeft verkregen, maar dat leidt niet tot een ander beeld. Verweerder heeft aan de hand van de op deze stempels weergegeven data zijn gegevens aangepast en dat leidt tot het resultaat dat appellante gedurende de desbetreffende jaren steeds maximaal twee weken per jaar in Aruba heeft verbleven, tot aan het jaar 2014, waarin zij maximaal 40 dagen in Aruba heeft verbleven. Daarbij heeft verweerder overigens ook betrokken de door appellante overgelegde krantenartikelen waarin over haar zakelijke bezoeken aan en zakelijke activiteiten in Aruba is geschreven. Op grond hiervan heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellante haar werkelijke woonplaats gedurende deze periode niet in Aruba had, nu zij daar niet feitelijk woonde. De door appellante overgelegde verklaringen geven geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat deze verklaringen niet met objectieve gegevens zijn onderbouwd. Daar komt nog bij dat uit die verklaringen juist het beeld naar voren komt dat appellante het overgrote deel van het jaar niet in Aruba verbleef. Dat appellante, zoals zij stelt, een woning in Aruba heeft, waar haar destijds minderjarige zoon woonde, en dat zij een in Aruba gevestigd bedrijf heeft, geeft evenmin grond voor een ander oordeel, nu voor de beoordeling relevant is waar appellante feitelijk haar woonplaats had en, zoals hiervoor is overwogen, verweerder gelet op het geringe aantal dagen per jaar dat appellante in Aruba verbleef, zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij hier niet feitelijk haar woonplaats had. Voor zover appellante beoogt te betogen dat zij gedurende langere perioden per jaar dan de perioden waarop verweerder de bestreden beschikking heeft gebaseerd in Aruba heeft verbleven, heeft zij dat met niet andere dan voormelde stukken onderbouwd. Ten slotte heeft verweerder mede mogen betrekken dat het feit dat appellante op 5 december 1989 genaturaliseerd is tot Amerikaans staatsburger, waarvoor ingezetenschap van de Verenigde Staten is vereist, niet strookt met het betoog van appellante dat zij vanaf 1981 onafgebrokene ingezetene van Aruba is geweest.

Het betoog faalt.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de dag van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.