ECLI:NL:OGEAA:2021:26
public
2021-02-03T16:57:37
2021-02-03
Raad voor de Rechtspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
2021-02-01
AUA201904264
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAA:2021:26
public
2021-02-03T16:57:06
2021-02-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:OGEAA:2021:26 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba , 01-02-2021 / AUA201904264

Vergunning tot tijdelijk verblijf - Een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ook indien het schrijven van de toenmalige minister aangemerkt dient te worden als concrete, ondubbelzinnige aan verweerder toe te rekenen toezeggingen, brengt dat niet met zich dat verweerder is gehouden de aanvraag van appellant van 31 januari 2019 toe te wijzen, althans appellant in die procedure het uitlandigheidsvereiste niet tegen te werpen.

Uitspraak van 1 februari 2021

Lar nr. AUA201904264

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

van Venezolaanse nationaliteit,

APPELLANT,

gemachtigde: de advocaat mr. E.M.J. Cafarzuza,

gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 maart 2019 heeft verweerder de aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.

Bij beschikking van 8 oktober 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Daartegen heeft appellant op 12 november 2019 beroep ingesteld bij dit gerecht.

Verweerder heeft op 6 maart 2020 een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 19 oktober 2020, waar zijn verschenen partijen, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.

De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd:

a. in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren;

(…);

d. indien de betrokkene tijdens een vorig verblijf in Aruba de periode waarvoor men toegelaten was, heeft overschreden;

(…);

h. indien de toelatingsplichtige niet voldoet aan een of meer van de aan zijn vergunning tot tijdelijk verblijf verbonden beperkingen of voorschriften of anderszins in strijd handelt met de bij of krachtens deze landsverordening gegeven voorschriften;

(…).

1.2

Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018. Ten tijde van de bestreden beschikking was daarin ten aanzien van het zogenoemde uitlandigheidsvereiste in paragraaf B.2 het volgende bepaald:

Een vreemdeling die een eerste aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend, moet de beslissing op zijn aanvraag in het buitenland afwachten. Indien de vreemdeling (in het verleden) in strijd met de LTUV op Aruba is verbleven kan zijn aanvraag worden afgewezen.

De feiten

2.1

Op 27 november 2014 is appellant Aruba (opnieuw) ingereisd.

2.2

Op 21 december 2016 heeft appellant verweerder verzocht om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als night cleaner bij Piazza Restaurant N.V. (Gianni’s Restaurant; hierna: de werkgever) werkzaam te zijn.

2.3

Bij beschikking van 12 april 2017 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat het verzoek van appellant een eerste aanvraag is en appellant in afwachting van een beslissing op dat verzoek in Aruba verbleef zonder over een verblijfstitel te beschikken en dat het overgelegde strafblad, justitiële documentatie of verklaring omtrent het gedrag uit het land van herkomst onregelmatigheden vertoont, waardoor verweerder er niet volledig van overtuigd is dat deze naar waarheid is opgemaakt.

2.4

Op 21 mei 2017 is appellant Aruba uitgereisd.

2.5

Tegen de beschikking van 12 april 2017 heeft appellant op 24 mei 2017 bezwaar gemaakt.

2.6

Bij brief van 21 mei 2017, bij verweerder ingekomen op 12 juni 2017, met als kenmerk: bezwaar afgewezen aanvraag CRV-5001128202-VT, heeft de werkgever verweerder het volgende geschreven:

“Middels dit schrijven tekent ondergetekende [bestuurder van de werkgever] bezwaar tegen de afwijzende beschikking met kenmerk (…) d.d. 12 april 2017 en wel om de volgende redenen:

Overwegende de bovenstaande punten, verzoekt ondergetekende vriendelijk om de afwijzing van de aanvraag van de heer [appellant] te herzien en hem alsnog de vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.”

2.7

Op deze brief heeft de toenmalige minister van Integratie op dezelfde dag, onder verwijzing naar de passage “te herzien” in voormelde brief, het volgende geschreven en daarbij zijn stempel en paraaf geplaatst:

“DIR. DIMAS,

Gezien de situatie dezerzijds akkoord voor herzien.”

2.8

Bij brief van 17 juli 2017, bij verweerder ingekomen op 31 augustus 2017, met als kenmerk: “bezwaar afgewezen aanvraag CRV-5001128202-VT.02” heeft de werkgever verweerder het volgende geschreven:

“Middels dit schrijven tekent ondergetekende [bestuurder van de werkgever] bezwaar tegen de afwijzende beschikking met kenmerk (…) d.d. 12 april 2017 en wel om de volgende redenen: (…)

Overwegende de bovenstaande punten, verzoekt ondergetekende vriendelijk om de afwijzing van de aanvraag van de heer [appellant] te herzien en hem alsnog de vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.

Tevens verzoekt ondergetekende vriendelijk om een voorlopige toelating tot Aruba toe te kennen aan de heer [appellant], in afwachting van een beschikking op zijn aanvraag in DIMAS.”

Op deze brief heeft de toenmalige minister van Integratie op dezelfde dag het volgende geschreven en daarbij zijn stempel en paraaf geplaatst:

“Dir DIMAS/IASA

Dezerzijds akkoord.

Gaarne uw medewerking.”

2.9

Op 5 september 2017 is appellant Aruba ingereisd.

2.10

Verweerder heeft niet beslist op het door appellant op 24 mei 2017 tegen de beschikking van 12 april 2017 gemaakt bezwaar. De beschikking van 12 april 2017 is niet herzien. Tegen het uitblijven van een beschikking op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.

2.11

Op 31 januari 2019 heeft appellant verweerder verzocht om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als night cleaner bij de werkgever werkzaam te zijn.

2.12

Bij beschikking van 21 maart 2019 heeft verweerder dat verzoek afgewezen.

2.13

Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

De beoordeling

3.1

Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het verzoek van appellant van 31 januari 2019 een eerste aanvraag is en appellant in afwachting van een beslissing op dat verzoek – vanaf 5 september 2017 – in Aruba verbleef zonder over een verblijfstitel te beschikken.

3.2

Appellant doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij betoogt daartoe dat hij erop mocht vertrouwen dat verweerder hem een vergunning zou verlenen, althans hem het uitlandigheidsvereiste niet zou tegenwerpen. In dit verband heeft appellant ter zitting ook verwezen naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 24 september 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:225, waarin het Hof in een volgens appellant vergelijkbaar geval de desbetreffende verweerder gehouden heeft geacht een gedane toezegging gestand te doen. Verder voert appellant in dit verband aan dat hij voor het overige aan alle vereisten voor vergunningverlening voldoet.

3.3

Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof (onder meer uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:16) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan concrete, ondubbelzinnige aan dat orgaan toe te rekenen toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Als toezegging worden aangemerkt gedragingen en/of uitlatingen van overheidsfunctionarissen die bij de justitiabele redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend, na kennisneming van de voor dat geval relevante gegevens, die niet zozeer strijdt met de regels dat redelijkerwijs niet op nakoming kan worden gerekend.

3.4

Het betoog faalt. Ook indien het schrijven van de toenmalige minister van de passages ““DIR. DIMAS, Gezien de situatie dezerzijds akkoord voor herzien” en “Dir DIMAS/IASA Dezerzijds akkoord. Gaarne uw medewerking” op door de werkgever tegen de afwijzing van 12 april 2017 ingediende bezwaarschriften aangemerkt dient te worden als concrete, ondubbelzinnige aan verweerder toe te rekenen toezeggingen, waaraan door appellant rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend in vorenbedoelde zin, brengt dat niet met zich dat verweerder is gehouden de aanvraag van appellant van 31 januari 2019 toe te wijzen, althans appellant in die procedure het uitlandigheidsvereiste niet tegen te werpen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

Voormelde accorderingen van de toenmalige minister zijn gegeven op verzoeken van de werkgever van appellant om de afwijzing van 12 april 2017 na heroverweging in bezwaar te herzien. Gelet hierop, hebben deze accorderingen betrekking op (het al dan niet tegenwerpen van het uitlandigheidsvereiste in) die (bezwaar)procedure. De accorderingen strekken zich dan ook niet uit tot ieder volgend verzoek van appellant om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, waarvan de consequentie zou zijn dat appellant onbeperkt zonder geldige verblijfstitel in Aruba zou mogen verblijven, zonder dat hem dat bij een volgende beslissing omtrent vergunningverlening mag worden tegengeworpen. Dat had appellant redelijkerwijs ook kunnen begrijpen.

In dit geval is de procedure, waarin de accordering door de toenmalige minister is gegeven, geëindigd in een rechtens onaantastbare fictieve afwijzing van het tegen de afwijzing van 12 april 2017 gemaakte bezwaar. De in de nu voorliggende procedure bestreden afwijzing is gegeven op een omstreeks anderhalf jaar na de laatste accordering ingediend nieuw verzoek om verlening van een verblijfsvergunning. Hiermee onderscheidt het geval van appellant zich wezenlijk van het geval in de zaak waarnaar appellant heeft verwezen. Daar ging het om een vreemdeling die de desbetreffende minister voorafgaand aan het indienen van zijn verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf specifiek heeft verzocht om hem dispensatie te verlenen van het uitlandigheidsvereiste. Nadat de minister daarvoor een akkoord had gegeven, heeft de desbetreffende vreemdeling onder verwijzing naar dat akkoord een verzoek om verlening van een verblijfsvergunning ingediend, waarop de in die zaak bestreden beschikking is gegeven.

3.5

Appellant betoogt verder dat verweerder ten onrechte het uitlandigheidsvereiste aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd, omdat hij het beleid voert dat betrokkenen in geval van een positief advies van DPL de beslissing op zijn aanvraag in Aruba mag afwachten.

3.6

Dit betoog faalt. Ter zitting heeft verweerder onweersproken te kennen gegeven dat dit beleid niet ziet op eerste aanvragen, maar op verzoeken om verlenging van een verblijfsvergunning. In het geval van appellant gaat het om een eerste aanvraag.

3.7

Het beroep is ongegrond.

3.8

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de dag van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.