HR: 81.1 RO. Poging zware mishandeling, art. 302 Sr. Slaan met stok op hoofd. Voorwaardelijk opzet toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
Nr. 14/04381 Zitting: 15 december 2015 Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Nr. 14/04381 Zitting: 15 december 2015 Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
-
De verdachte is bij arrest van 20 augustus 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “poging tot zware mishandeling”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van zeventig uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
-
Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
-
Het eerste middel behelst de klacht dat het bewezen verklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
-
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 20 september 2011 in Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] meermalen met kracht met een stok tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (pagina 33 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer] :
Op 20 september 2011 ben ik omstreeks 14.30 uur met mijn vriendin naar de [a-straat] 170 te Enschede gegaan. Omdat mijn vriendin weer moeilijkheden met de onderbuurman had gehad, heb ik tegen haar gezegd dat ik even naar de onderbuurman wilde gaan om met hem te praten. Zijn vriendin heeft de deur geopend. Ik ben naar binnen gegaan en ik ben de woonkamer binnengelopen. De onderbuurman reageerde op een agressieve manier tegen mij. Ik ben toen naar de hal van de woning gelopen en ik zag dat hij mij achterna kwam lopen. Ik hoorde dat hij zei dat ik eruit moest gaan. Ik heb toen de woning verlaten. Ik stond in de trappenhal. Ik zag dat hij bij de deur bleef staan en ik zag en voelde dat hij mij in het gezicht spuugde. Ik heb toen terug gespuugd. Ik zag dat hij direct op mij afkwam en ik zag en voelde dat hij mij een aantal keren met de vuist tussen mijn benen sloeg. Al worstelend kon ik naar buiten komen. Ik hoorde dat de man tegen zijn vriendin zei dat zij even iets moest pakken. Toen ik buiten was, zag ik dat er een stok in mijn richting werd gegooid. Ik dacht een steel van tuingereedschap of iets dergelijks te hebben gezien. De stok raakte mij niet. Ik ben toen naar mijn auto gelopen. Ik zag en ik hoorde dat de onderbuurman naar buiten kwam. Ik zag dat hij de stok oppakte en scheldend op mij af kwam lopen. Hij ging voor mij staan met de stok in zijn rechterhand. Ik zag en voelde dat hij plotseling met de stok op mij begon in te slaan. Hij sloeg met grote kracht en ik zag en voelde dat hij mij hard raakte op mijn linkerzij. Ik voelde een pijnscheut door mijn linkerzij gaan. Vervolgens voelde ik dat ik verscheidene klappen op mijn lichaam kreeg. Het werd allemaal wat wazig. Ik voelde dat ik een klap linksachter op mijn hoofd kreeg met de stok. Ten gevolge van de klap op mijn hoofd bekwam ik een bloedende hoofdwond. Alle klappen die ik van hem kreeg met de stok veroorzaakten veel pijn. Toen ik de klap op mijn hoofd had gekregen, bemoeiden omstanders zich ermee. Een man heeft mijn hoofd verbonden. Ik ben met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De dokter vertelde mij dat ik een hersenschudding had. Er moest iemand bij mij blijven gedurende de nacht en ik moest om de twee uur worden gewekt. Nadat ik vanmorgen, 21 september 2011, op het politiebureau was gekomen, moest ik naar het toilet. Ik zag dat ik bloed plaste. Ik kan u verklaren dat ik nog steeds pijn heb over mijn lichaam, met name waar ik ben geraakt met de stok. Ook ben ik misselijk, heb ik hoofdpijn en ben ik af en toe duizelig.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 60 e. v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige]:
Op 20 september 2011 reed ik in de namiddag in mijn auto over de [a-straat]. Ter hoogte van de EMTÉ supermarkt zag ik een oudere man op straat lopen. Ik zag dat hij een stok in zijn rechterhand had. Hij schold tegen een jongeman iets verderop. Ik zag dat die jongeman een terugtrekkende beweging maakte. Ik zag dat de man met de stok op de jongeman toeliep en met kracht uithaalde met de stok in de richting van de jongeman. Ik zag dat hij de jongeman op zijn lichaam raakte. Ik zag dat de man de jongeman met de stok een klap op zijn hoofd gaf. Ik zag dat er bloed van zijn hoofd kwam. Ik heb eerste hulp aan de jongeman verleend door hem te verbinden met steriel gaas en verband. Ik heb dit om zijn hoofd gewikkeld en met pleisters vastgezet.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 49 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Gistermiddag (het hof: 20 september 2011) was ik thuis aan de [a-straat] 168 te Enschede. Opeens stond er een kerel in mijn woonkamer. Ik hoorde hem zeggen dat ik mijn excuses moest aanbieden aan zijn vriendin. Ik heb hem gezegd dat hij weg moest gaan. Hij verliet de woning. Ik heb die man een duw gegeven. Ik probeerde hem op zijn gezicht te slaan. Dat lukte mij niet. Ik raakte hem wel op zijn lichaam. Ik heb toen een stok gepakt. Ik heb die man toen met de stok na gegooid. Ik raakte hem niet. Ik zag dat de man naar buiten liep. Ik zag dat de stok buiten op de grond terechtkwam. Ik ben toen naar buiten gegaan. Ik heb de man een klap gegeven met de stok. Ik heb hem nog een tweede klap met de stok gegeven.
4. De verklaring van verdachte, af gelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 6 augustus 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven
Ik heb [slachtoffer] geslagen. Hij heeft daardoor een wond aan zijn hoofd gekregen. Getuige [getuige] was daarbij aanwezig.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een medische verklaring van huisarts [de huisarts] van 18 januari 2012 (als bijlage bij het voegingsformulier van benadeelde partij [slachtoffer]), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven
[slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum]-1983
Journaal:
21-09-2011 Gisteren vechtpartij gehad. Is nu aangifte aan het doen op het politiebureau. Gaat daar net naar de wc en past puur bloed.
Relevante gegevens uit correspondentie:
071011 [betrokkene 1]:
Bovengenoemde patiënt verbleef van 21-09-2011 t/m 22-09-2011 op de chirurgische afdeling. Reden opname: (Macroscopische) hématurie na lokaal trauma.
220911 [betrokkene 2]
21-09-2011 op de afdeling spoedeisende hulp
Diagnose: hematurie na trauma tevens onbegrepen koorts
Therapie: opname ter observatie. Controles om de 4 uur.
220911 [betrokkene 3]
Anamnese: enkele klappen gehad met stok. Op hoofd links, thorax laag links en rechterbekkenkam. Hoofdpijn en bij staan iets duizelig.
Status localis: barstwond hoofd links, hematoom thorax laag links, hematoom linkerbekkenkam.
Diagnose: multipele contusies: thorax, hoofd, bekkenkam.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (pagina 20 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant en):
Op 20 september 2011, omstreeks 16.00 uur, kregen wij, verbalisanten, van de centralist van de meldkamer Twente het verzoek om te gaan naar de [a-straat] te Enschede. Nabij supermarkt EMTE zou een ruzie op straat zijn. Het slachtoffer zou een wond hebben. Ter plekke hoorden wij van verscheidene getuigen dat de dader een kleinere, oudere man was, die op perceel 168 naar binnen was gegaan. Wij, verbalisanten, zagen een man op het balkon van perceel 168 staan. Deze man voldeed aan het opgegeven signalement. In de woning gaf de man op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1956. In de woning gaf [verdachte] aan dat hij ruzie had gehad met de buurjongen en dat hij deze had geslagen met een stok. Wij, verbalisanten, zagen een stok in de hal staan. Hierop vroegen wij, verbalisanten, of dit de stok was waarmee [verdachte] had geslagen. Dit bevestigde hij en hierop hebben wij, met toestemming van [verdachte], de stok in beslag genomen.
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een bewijs van ontvangst ingevolge van art. 94 van het Wetboek van Strafvordering (als bijlage op pagina 9a), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven
Ondergetekende,
Naam: [verbalisant]
Rang: Brigadier
Organisatie-eenheid: Team Enschede Centrum, regiopolitie Twente
verklaart op 20 september 2011 uit handen van
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1956
te hebben in beslag genomen:
Goed
Bijzonderheden: betreft een deel van een bezemstok
8. Als eigen waarneming van het hof:
Op de foto op pagina 9b is een (deel van een) bezemstok te zien, die naar schatting van het hof ongeveer 1,00 meter lang is.”
6. In het verkorte arrest heeft het hof de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Volgens hem werd door het slaan met de stok tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof dat de gedraging van verdachte, te weten het meermalen met kracht met een stok op het hoofd van [slachtoffer] slaan, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] met zich bracht. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging heeft verdachte die aanmerkelijke kans bewust aanvaard.”
7. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden voorop gesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.1
8. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het bewijs dat de verdachte meermalen met een stok tegen het hoofd is geslagen niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Voor zover het hof het bewijs van voorwaardelijk opzet heeft gebaseerd op de vaststelling dat de verdachte de aangever meermalen op zijn hoofd heeft geslagen, schiet de motivering volgens de steller van het middel eveneens tekort.
9. In de hiervoor geciteerde bewijsoverweging heeft het hof overwogen dat de gedraging van de verdachte, te weten het meermalen met kracht met een stok op het hoofd van de aangever slaan, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever met zich bracht. Die overweging wordt niet gedragen door de gebezigde bewijsmiddelen. Zowel de aangever als de getuige [getuige] heeft immers verklaard dat de verdachte de aangever met een stok “een klap” op zijn hoofd heeft gegeven (bewijsmiddelen 2 en 3). Ook uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de aangever meermalen met een stok op het hoofd heeft geslagen (bewijsmiddelen 3 en 4).
10. Tot cassatie behoeft het voorafgaande evenwel niet te leiden. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte de aangever meermalen met kracht met een stok tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen. De bewezenverklaring kan aldus worden begrepen dat de term ‘meermalen’ betrekking heeft op het totaal aan slagen op het hoofd en het lichaam. In deze lezing houdt de bewezenverklaring niet in dat meermalen tegen het hoofd én meermalen tegen het lichaam is geslagen. De bewezenverklaring volgt aldus bezien uit de bewijsmiddelen indien de verdachte met kracht met een stok één of meermalen tegen het hoofd en één of meermalen tegen het lichaam van de aangever heeft geslagen. Uit de bewijsmiddelen kon het hof afleiden dat de verdachte de aangever meermalen met kracht met een stok heeft geslagen, één maal op het hoofd en daarnaast tegen het lichaam, in het bijzonder de linkerzij (bewijsmiddelen 1 tot en met 4). Aldus kan het bewezen verklaarde ten aanzien van het meermalen met kracht met een stok tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer] slaan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
11. Vervolgens rijst de vraag of het hof ook uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zal intreden. Zoals opgemerkt, schiet de bewijsoverweging van het hof in dit opzicht tekort, omdat het hof daarin heeft overwogen dat de aangever meermalen op het hoofd is geraakt, terwijl uit de bewijsvoering volgt dat de aangever één klap op zijn hoofd heeft gekregen. Dat neemt niet weg dat de aard van de wel uit de bewijsmiddelen volgende gedragingen van de verdachte, te weten het met een stok van ongeveer een meter lang inslaan op het hoofd en het lichaam van de aangever, naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het hof – bij het ontbreken van contra-indicaties – heeft kunnen aannemen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. In aanmerking moet worden genomen dat het uitoefenen van uitwendig geweld op het hoofd ernstige gevolgen kan hebben, zoals hersentrauma en/of een schedelbreuk.2 Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de wijze waarop het geweld is aangewend, kan het uitoefenen van geweld op het hoofd zelfs een poging tot doodslag opleveren.3 Uit de bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte, die scheldend met een stok op de aangever af kwam lopen en hem kort daarvoor had geslagen en bespuwd, de slagen opzettelijk heeft toegebracht. In de onderhavige zaak is het in de tenlastelegging verwoorde geweld niet met de blote vuist, maar met behulp van een (deel van een) bezemstok van ongeveer een meter uitgeoefend. Voorts volgt uit de bewijsvoering dat met grote kracht op de aangever is ingeslagen, niet alleen op het hoofd, maar ook in de linkerzij.4 Onder die omstandigheden heeft het hof bewezen kunnen achten dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.5 Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
12. Aan het voorafgaande doet niet af dat de verdachte een – in de termen van de steller van het middel – oudere man betrof. Nog daargelaten dat de steller van het middel naar ik aanneem niet zal willen beweren dat de destijds 55 jaar oude verdachte als stokoud moet worden bestempeld, doet zijn leeftijd immers niet af van de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen, in het bijzonder het met grote kracht met een stok inslaan op de aangever.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdachte ten aanzien van de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige], zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot die afwijking hebben geleid.
15. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 augustus 2014 blijkt dat de verdachte onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“De stok kwam buiten bij de boom terecht. Ik bukte mij en ik wilde de stok pakken.
Ik wilde teruglopen. Toen schopte [slachtoffer] mij en heb ik hem met de stok geslagen. Getuige [getuige] heeft staan schreeuwen aan de overkant. Hij was nadrukkelijk aanwezig.
U zegt mij dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] terugtrekkende bewegingen maakte. Dat klopt absoluut niet. Ik heb nu nog pijn aan mijn tenen en mijn schouder. Ik zie sommige beelden nog voor me. De getuige [getuige] was aan het schreeuwen. Het was in de buurt van een winkel. Er stonden misschien wel tien mensen.
U vraagt mij of ik de verklaring van de getuige [getuige] heb gelezen. Nee, dat niet. Ik kan me alleen herinneren dat hij aan het schreeuwen was.
U zegt mij dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] stilstond en dat ik met kracht en opzettelijk met de stok in de richting van [slachtoffer] sloeg. De getuige [getuige] stond 10 tot 15 meter van mij af. Hoe kan hij dan zien dat ik met kracht sla op [slachtoffer]? En dat ik [slachtoffer] moedwillig letsel wilde toebrengen? [slachtoffer] kwam op mij af, ik niet op hem. Er stonden zoveel mensen. Waarom zijn er niet meer getuigen gehoord, maar alleen [getuige]? Mijn vermoeden is dat hij en [slachtoffer] elkaar een beetje kennen. Natuurlijk zal [slachtoffer] afgeweerd hebben. Het gevecht is geëindigd met een klap tegen het hoofd van [slachtoffer]. Toen ben ik naar huis gegaan. De politie is gekomen. De politie ging eerst met de mensen praten, voordat ze bij mij in huis kwamen.”
16. Het hof heeft als bewijsmiddel 2 een verklaring van de getuige [getuige] tot het bewijs gebezigd. Het hof heeft met de hiervoor geciteerde bewijsoverweging wel gerespondeerd op het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman, maar heeft geen afzonderlijke overwegingen gewijd aan hetgeen de verdachte zelf ten aanzien van de verklaringen van de getuige [getuige] naar voren heeft gebracht. Dat behoeft geen verwondering te wekken. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof het aangevoerde niet verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid, tweede volzin Sv. Bezwaarlijk kan immers worden gesproken van een duidelijk, door argumenten geschraagd standpunt dat is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie.6 Daarbij komt dat het hof heeft overwogen geen reden te hebben om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de door hem gebruikte bewijsmiddelen te twijfelen. Tot een nadere motivering van het gebruik van de verklaring van de getuige [getuige] voor het bewijs was het hof niet gehouden.
17. Het middel faalt.
18. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Vgl. onder meer HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5396, NJ 2013/111, m.nt. Keijzer, rov. 2.3, HR 13 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7123, NJ 2012/12, rov. 3.4, HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4871, rov. 3.5, HR 22 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3888, NJ 2006/123, rov. 3.3, HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR1860, NJ 2005/154, m.nt. De Jong, rov. 3.3 en HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma, rov. 3.6.
Vgl. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2145.
Vgl. onder meer HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3638.
Anders dan in HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3245, heeft het hof in de onderhavige zaak dus vastgesteld dat het geweld met grote kracht is toegebracht.
Vgl. ook HR 12 mei 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB4549, NJ 1965/26, HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7117, NJ 2008/17, HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AO8877 en HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226, NJ 2006/44.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma.