ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ5591
public
2015-11-12T08:12:13
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AZ5591
Rechtbank Zutphen
2006-11-29
55169 - HA ZA 03-625
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Zutphen
Civiel recht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ5591
public
2013-04-05T00:54:30
2007-01-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:RBZUT:2006:AZ5591 Rechtbank Zutphen , 29-11-2006 / 55169 - HA ZA 03-625

Beschadigde dakpannen; geen sprake van non-conformiteit.

RECHTBANK Zutphen

Sector Civiel – Afdeling Handel

zaaknummer / rolnummer: 55169 / HA ZA 03-625

Vonnis van 29 november 2006

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BOUWCENTER HCI B.V,

gevestigd te Hengelo (Gelderland),

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

procureur mr. J.H. Hofstede,

tegen

[gedaagde],

wonende te [plaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

procureur mr. P.J. Eshuis.

Partijen zullen hierna HCI en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 28 juli 2004

- het deskundigenbericht

- de beschikking van 20 juli 2006

- de akte depot van 5 september 2006 waarbij namens [gedaagde] een aantal foto’s in het geding zijn gebracht

- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde]

- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van HCI.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

in reconventie

2.1. Overgenomen en volhard wordt bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen.

2.2. Ingevolge voormeld vonnis is een deskundige benoemd. In april 2006 heeft een nadere benoeming van een deskundige plaatsgevonden in de persoon van [medewerker BDA Dakadvies BV], werkzaam bij BDA Dakadvies BV (hierna: [medewerker BDA]). De deskundige heeft het navolgende geantwoord op de door de rechtbank gestelde vragen:

1. Voldoen de door HCI aan [gedaagde] geleverde dakpannen aan de kwaliteitseisen NEN 2480, respectievelijk NEN-EN 1304, zoals deze kwaliteitseisen gelden voor dergelijke dakpannen?

"De geïnspecteerde dakpannen op de woning van [gedaagde] voldoen voor wat betreft de esthetische eisen aan NEN 2480 en NEN-EN 1304."

2. In welke omvang vertonen de op het dak van [gedaagde] geleverde dakpannen schadeplekken die:

a. het gevolg zijn van opslag en transport;

b. het gevolg zijn van de werkzaamheden van de door [gedaagde] ingeschakelde dakdekkers?

"Bij de twee genomen steekproeven van 32 dakpannen is vastgesteld dat er bij meer dan 50% van de pannen beschadigingen aanwezig zijn. Het is achteraf niet meer te bepalen of deze beschadigingen zijn ontstaan door transport en opslag of door de werkzaamheden bij het aanbrengen van de dakpannen op het dak. Gezien echter het beeld van de beschadigingen, waarbij geen verschil zichtbaar is tussen de intensiteit van de beschadigingen op de verschillende posities op het dak, wordt verondersteld dat de beschadigingen overwegend zijn ontstaan tijdens de opslag en het transport van de dakpannen."

3. Is het aanbrengen van de engobe op een deugdelijke en professionele manier geschiedt en zijn de geconstateerde beschadigingen afdoende verholpen?

"De later aangebrachte engobe is niet op een professionele manier aangebracht en de geconstateerde beschadigingen zijn daarbij niet afdoende verholpen."

4. Welke andere feiten en/of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?

"De aanwezige dakpannen op het dak van de woning van [gedaagde] vertonen beschadigingen bij de rand van het zichtvlak. De mate waarin beschadigingen op dit dak optreden wijkt niet significant af van andere projecten, waarbij dit type pan of vergelijkbare pantypen zijn toegepast".

2.3. Op de nadere opmerkingen van [gedaagde] heeft [medewerker BDA] samengevat geantwoord dat de situatie in 2001 achteraf niet meer kan worden vastgesteld en dat er geen specifieke vervuiling op het dak is waargenomen. Van de 64 geïnspecteerde dakpannen waren er 36 beschadigd. Een percentage van 56 procent was derhalve beschadigd. De term "overwegend" kan niet nader worden omschreven. Er is alleen geconstateerd dat de engobe niet professioneel is aangebracht, maar geen oordeel is gegeven over de door de fabriek beschikbaar gestelde engobe. Het antwoord op vraag 4 is in algemene zin bedoeld en niet gerelateerd aan specifieke projecten. Volgens [medewerker BDA] is met partijen afgesproken dat de door [gedaagde] in zijn schuur opgeslagen dakpannen niet bij het onderzoek zouden worden betrokken. De deskundige heeft wel 10 dakpannen uit de schuur meegenomen die hij drie maanden na rapportage in opslag zou houden van BDA.

2.4. In zijn conclusie na deskundigenbericht voert [gedaagde] aan dat de deskundige te weinig dakpannen heeft geïnspecteerd om een oordeel te kunnen geven over de circa 10.000 pannen op het dak. Aan dit standpunt wordt voorbijgegaan, nu de deskundige verzocht was de dakpannen naar NEN-normen te onderzoeken en deze normen voorschrijven dat een monster van 32 dakpannen geïnspecteerd dient te worden. In dit geval heeft [medewerker BDA] tweemaal 32 dakpannen geïnspecteerd en derhalve (ruimschoots) voldaan aan de vereisten.

2.5. [gedaagde] merkt op dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de deskundige geen specifieke vervuiling heeft waargenomen. Deze opmerking wordt gepasseerd. Van belang zou kunnen zijn of de deskundige meer of ernstiger verwerings- of verouderingseffecten zou hebben gezien dan gebruikelijk bij dit type dakpannen. Nu de deskundige de esthetische kwaliteiten van de dakpannen heeft onderzocht en daarover geen opmerking heeft gemaakt, moet er van worden uitgegaan dat er geen sprake is van verwerings- en verouderingseffecten die verdergaan dan de normen voorschrijven.

2.6. Eveneens wordt voorbijgegaan aan de opmerkingen van [gedaagde] die zien op de omstandigheid dat de deskundige het dak niet heeft geïnspecteerd bij intensieve bezonning. Blijkens het deskundigenbericht gaat het bij de toelaatbaarheid van beschadigingen om het totaaloppervlak van de beschadigingen aan een dakpan. De som van de oppervlakte van de beschadigingen, die een oppervlakte van 20 mm² en 100 mm² hebben en in het zichtvlak liggen, moeten kleiner zijn dan 1 procent van de oppervlakte van het zichtvlak. In de NEN-normen is de zichtbaarheid van de onvolkomenheden derhalve verdisconteerd. De deskundige heeft vastgesteld dat bij geen van de gemeten oppervlakten van de beschadigingen is vastgesteld dat de eis wordt overschreden. Dat de onvolkomenheden bij intensieve bezonning beter zichtbaar zijn dan bij bewolkt weer is evident, maar gelet op het bovenstaande niet relevant in verband met de aan de dakpannen te stellen eisen. Op het voorgaande stuit ook het verzoek van [gedaagde] om een herbeoordeling af.

2.7. Uit het rapport van [medewerker BDA] vloeit voort dat de geconstateerde beschadigingen vallen binnen de marges van de NEN-normen. Op grond van dat rapport kan derhalve geen tekortkoming van de zijde van HCI worden aangenomen. In zoverre kan in het midden blijven door welke oorzaak de beschadigingen zijn opgetreden, door transport en opslag of door het leggen van de pannen.

2.8. [gedaagde] stelt zich echter op standpunt dat hij op grond van artikel 7:17 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mocht verwachten dat de dakpannen overeenstemden met het hem getoonde monster op de bouwbeurs en nu de dakpannen dat niet doen, er desalniettemin sprake is van een tekortkoming van HCI. Ook stelt [gedaagde] dat hij mocht afgaan op de openbaar gemaakte mededelingen van de voorschakel van HCI, te weten Koramic. Koramic adverteert met de onderhavige leipan in de zin dat deze pan dakoppervlaktes een regelmatig, mooi gedekt uiterlijk geeft.

2.9. [gedaagde] heeft zijn beroep niet doen vergezellen van een aanbod het hem destijds getoonde monster of een foto daarvan in het geding te brengen. Het aanbod een monster(bord) dat thans wordt gebruikt op een comparitie te laten zien, is niet genoegzaam. Op de door hem wel in het geding gebrachte - ongedateerde - foto's van (monsters van) keramische dakpannen met een donker uiterlijk (productie 1 bij akte na deskundigenbericht) is daarenboven duidelijk te zien dat de pannen op rode scherf zijn vervaardigd en dat in het bijzonder aan de randen stukjes ontbreken waardoor het rood zichtbaar is. Ook de (algemene) aanprijzingen van de dakpan in brochures en op een internetsite van Koramic kunnen niet leiden tot het oordeel dat de verwachtingen van [gedaagde] zodanig waren ingekleurd dat hem een beroep toekomt op de artikelen 7:17 en 7:18 BW zoals die tot 1 mei 2003 luidden, in weerwil van het deskundigenbericht, nog daargelaten dat HCI heeft aangevoerd dat de door [gedaagde] aangehaalde brochure en internetsite dateren van ná het sluiten van de overeenkomst in mei 2001. De deskundige heeft immers vastgesteld dat het dak vanaf het maaiveld bezichtigd nergens schade vertoont. Zijn foto's en de door [gedaagde] bij depot in het geding gebrachte foto's die van enige afstand zijn genomen laten voorts een regelmatig en - voor een product als het onderhavige - gelijkmatig gekleurd dak zien. Een uitzondering geldt de doffe plekken die veroorzaakt zijn door het aanbrengen van de engobe. Ten slotte verdient opmerking in dit kader dat [gedaagde] wordt aangemerkt als een deskundige leek, nu hij bouwkundige is en directeur was van een aannemersbedrijf. Hij heeft zich bovendien, kennelijk ook bij de aankoop, laten bijstaan door een architect. Voorts zijn de pannen bij Koramic besteld op een bouwbeurs. Bouwbeurzen zijn doorgaans slechts toegankelijk voor professionele (in)kopers. Dat dat ook in dit geval zo was, vloeit voort uit het feit dat Koramic de dakpannen niet aan [gedaagde] in privé kon verkopen en daarvoor HCI nodig had.

2.10. Het vorenstaande brengt mee dat HCI niet is tekortgeschoten wat de beschadigingen van de dakpannen betreft.

2.11. De deskundige heeft zich nog uitgelaten over de verwerking van de engobe op de beschadigingen en over (het gebrek aan) instructie door Koramic. Nu [gedaagde] ter zake geen stelling heeft ontwikkeld die tot toe- of afwijzing van enige vordering zou moeten leiden, behoeft dit aspect van de zaak geen bespreking. In zijn akte na deskundigenbericht heeft [gedaagde] nog eens expliciet aangegeven dat de toepassing van engobe in deze procedure tussen partijen geen relevantie heeft (onder 15 van voormelde akte).

2.12. Dit alles brengt mee dat de vorderingen in reconventie dienen te worden afgewezen. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de deskundige dienen voor rekening van [gedaagde] te blijven. De kosten aan de zijde van HCI worden begroot op:

- salaris procureur 384,00 (2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 384,00)

Totaal € 384,00

voorts in conventie

2.13. In haar conclusie na deskundigenbericht is HCI nader ingegaan op de aan [gedaagde] verzonden facturen. Bij factuur van 18 mei 2001 is een bedrag van € 13.788,00 incl. BTW in rekening gebracht. Een eveneens op 18 mei 2001 gedateerde, gecorrigeerde factuur is volgens HCI op 21 mei 2001 aan [gedaagde] verzonden tot een bedrag van € 13.754,95. Dit was onmiddellijk nadat [gedaagde] had aangegeven dat de factuur onjuist was.

2.14. HCI stelt zich op het standpunt dat de datum van de eerste factuur dient te gelden, nu [gedaagde] daarmee op de hoogte is gesteld van zijn betalingsverplichting, al stond op die facturen een aantal dakpannen te veel. Hieraan wordt voorbijgegaan omdat de factuur die op 21 mei 2001 is verzonden voor het eerst de werkelijke betalingsverplichting van [gedaagde] vermeldde. Verwezen wordt naar hetgeen onder 7.6 in het tussenvonnis van 31 maart 2004 is overwogen. Daaraan doet niet af dat [gedaagde] op de hoogte was van het feit dat een aantal dakpannen teveel was berekend. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 30 dagen na factuurdatum, te weten 22 juni 2001, nu daar overigens geen verweer tegen is gevoerd.

2.15. HCI vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 227,05 voor verschotten en € 452,00 voor salaris procureur (1 rekest x € 452,00).

2.16. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HCI worden begroot op:

- dagvaarding € 68,20

- vast recht 240,00

- deskundigen 0,00

- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)

Totaal € 1.212,20

3. De beslissing

De rechtbank

in conventie

3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan HCI te betalen een bedrag van € 13.754,95 (dertienduizend zevenhonderd vierenvijftig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW vanaf 22 juni 2001 tot de dag van volledige betaling,

3.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 679,05,

3.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van HCI tot op heden begroot op € 1.212,20,

3.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.5. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

3.6. wijst de vorderingen af,

3.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van HCI tot op heden begroot op € 384,00,

3.8. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th.C.M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op

29 november 2006.?

Wi/Vr